dinsdag 31 maart 2009

Ik woon in Egmond aan Zee

Ik woon in Egmond aan Zee, en ik prijs me gelukkig dat ik er woon. Over anderhalf uur komt Alice. Alice woont 82 kilometer ver weg, in een plaats niet ver van Den Haag. Ze vertelde me vanochtend dat er helicopters boven Den Haag ronddraaien vanwege die Afghanistan-conferentie. Ik zei, dan hebben de deelnemers tenminste de indruk dat er aan hun veiligheid gedacht wordt. De historie heeft uitgewezen dat die helicopters helemaal niet voor veiligheid zorgen, maar het zal nog heel lang duren voordat men die dingen uit de lucht haalt.
Alice en ik gaan deze dagen onder meer luisteren naar de muziek van William Byrd (1543-1623), een waar genot, want William Byrd was een nog groter componist dan Thomas Tallis, en Tallis vind ik al zo goed. Ik zal voor enkele verrassingen zorgen op Byrd-gebied.
Misschien gaan we ook nog een middag naar de Hortus Bulborum te Limmen. Dat is een tuin waar ze nog de uitzinnige tulpensoorten uit de 16e eeuw hebben. Ik ben wel geboren in Limmen, maar die Hortus heb ik nooit gezien. (Zo was ik ook nog nooit in het Egmonds Museum geweest, maar daar zijn Alice en ik vorig jaar in gegaan.)
Als het een beetje mooi weer blijft, kunnen we gaan wandelen door het dorp en door de duinen.
Stilzwijgende afspraak: ik kook (‘ik weet toch beter waar alles staat dan jij’).
Of er stukjes geschreven zullen worden, de komende dagen, moet nog afgewacht worden.

maandag 30 maart 2009

‘Houdt de dief !’

Ik woon in Egmond aan Zee. Ik kom nooit in wijken waar je beroofd wordt, ik weet ook niet welke wijken dat zijn. Vroeger zeiden ze wel dat je bepaalde straten en stegen te Amsterdam maar beter kon mijden, omdat je daar de kans liep beroofd te worden. Maar ik ben daar dus nooit geweest, ben ook nooit beroofd en heb ook nooit meegemaakt dat iemand beroofd werd.
In Egmond aan Zee zijn geen rovers, want ze weten dat ze een gerede kans lopen bij een rooftochtje vermoord of zwaar verminkt te worden. Wij houden er hier van, maatregelen te nemen.
Ik heb het dus nooit meegemaakt. Maar zou ik, als ik op straat beroofd zou worden, ‘Houdt de dief!’ roepen? Nee. En zou u dat doen? Ook niet. U roept bijvoorbeeld ‘Hé, klootzak!’ of ‘Pliesie!’
‘Houdt de dief!’ is een uitdrukking die van Nicolaas Beets zou kunnen komen, en dat was een 19e-eeuwse dichter, schrijver en dominee.
Zijn er nog meer van zulke uitdrukkingen? Ik ken er twee, die allebei hun oorsprong kennen in de jaren zeventig. Er was toen een tv-programma ‘Ren je rot!’ Dat zegt geen jongen of meisje meer, en heeft ook nooit een jongen of meisje uit zichzelf gezegd.
De andere uitdrukking heb ikzelf in de jaren zeventig bedacht — en als ik het niet bedacht heb, moet u het maar opeisen voor uzelf — maar nooit uitgesproken. De jaren zeventig, dat was de tijd van het schoudervullende haar der heren, dat weet u nog wel. Als ik zo’n heer dan in de wind zag staan, dacht ik: ‘Kam je gaar!’

zondag 29 maart 2009

Een heerlijke rust

Het is zondagmiddag en we bevinden ons, wandelend, langs de Noordvaart te Dirkswoud. Er staat geen wind en het water klotst dus niet, maar gulpt vriendelijk tegen de oever. Aan de overkant: drassig weiland met een koe of tien twintig. Ze herkauwen kalmpjes liggend, bij de bosschages nabij boer Barks boerderij. Wat het weer betreft: het is goed weer vanmiddag! Het motregent nu eens niet, de zon schijnt en het is twaalf, dertien graden. Het is zulk fantastisch voorjaarsweer dat tientallen Dirkswoudenaren zich wandelend voortbewegen langs de Noordvaart.
Daar is bijvoorbeeld Karin Klaver, die cassière is bij de supermarkt van Dirkswoud.
‘Dag, Karin!’ zeggen wij.
‘Dag, dief!’ glimlacht zij terug.
Ze refereert aan een akkefietje dat wij eens hadden in de supermarkt. Wij zijn de directeur van De Toendra, het dorpsmuseum van Dirkswoud — Jan Spekstra, aangenaam! — en wij gingen koffie kopen in de supermarkt. Koffie kopen wij voor het hele jaar, die slaan wij op in de koffiekamer en zo zitten wij nooit zónder.
Ik had dus een winkelkarretje vol pakken koffie, en ik leg één pak koffie op de transportband voor Karins kassa, willende zeggen: ‘Hiervan 52.’ Zodat zij 52 maal, enzovoorts.
Op dat moment echter werd ik onwel. Ik viel over mijn winkelkarretje heen, raakte bewusteloos en het volgende dat ik mij herinner was de mond van mevrouw De Gruijter, die probeerde mij weer bij te brengen door middel van mond op mond beademing.
In de consternatie die ontstaan was, had Karin mij slechts een bedrag voor één pak koffie berekend. Dat rekende ik af, met een wazige blik, en ik rijd mijn winkelkarretje naar De Toendra, die tegenover de supermarkt gelegen is.
Halverwege hoor ik echter: ‘Houdt de dief!’
Enfin. Zo maakt men wat mee. Wat een heerlijke middag is het nu.

zaterdag 28 maart 2009

Met grote voortvarendheid

In Limmen heerste, eind vijftiger jaren, een heerlijke rust. Je had voor Slager Snel een landje aan de Kerkweg dat door boer Pauw bewerkt werd. Hij had er bloembollen op staan, zoals ieder op die landjes.
Boer Pauw was een vreemd mens. Hij was ten eerste niet katholiek, hij woonde in zijn boerderij, anderhalve kilometer zuidelijker, vlakbij de protestantse kerk. Daarom al moesten we voor hem uitkijken.
Boer Pauw ging ook ouderwets te werk: met een paard en wagen, hij deed al het werk met de hand. Zijn paard was ook al zo oud. Krakkemikkig. Je kon je niet voorstellen dat ooit iemand hem zou vragen: ‘Wat is nou, boer Pauw, je bedrijfsplan?’
Later is, ook op de Kerkweg, nog een Pauw Schoenherstelbedrijf gekomen (vlak naast Stuifbergen’s kapsalon), waarvan ik ook niets begreep en waarheen ook nooit schoenen van ons gezin gegaan zijn. Ik weet niet of die Pauwen van de Schoenen katholiek of protestants waren.
Met boer Pauw heb ik later wel kennis gemaakt. Via zijn buitengewoon aardige dochter. Ze heette Ria. Toen ik veertien jaar was, zat ik elke dag van het jaar in de bibliotheek. Ik las alles wat er te lezen was. Ria deed dat ook.
Dan kom je er vanzelf toe om elkaar boeken voor te stellen. Ria heeft me Max Havelaar voorgesteld, herinner ik me nog. Ik weet nog hoe ik haar Camera obscura voorstelde: ‘de titel is wel moeilijk, de rest van dit boek valt wel mee’.
Ik woonde vlakbij de Kerkweg, zij woonde aan de Uitgeesterweg, anderhalve kilometer verder naar het zuiden. Ik had wel gehoord, van de Kootjes die ook aan die kant van het dorp woonden, dat het bij de Pauwen daar raar toeging. Ruw.
Toen ik daar, op zestienjarige leeftijd, tenslotte op bezoek ging, bleek het bij de Pauwen helemaal niet zo raar te gaan: mevrouw Pauw (een zeer aardig mens) offreerde me koffie, Ria had een aparte kamer waarin ze kon lezen (dat had ik niet!) en meneer Pauw, die man die zo ouderwets met paard en wagen door het dorp reed, was binnenshuis zeer bespraakzaam. Hij vroeg me bijvoorbeeld, waarom ben je nog katholiek. Ik zei: dat ben ik niet meer. Hij: dat ben je ook nooit geweest, jongen.

vrijdag 27 maart 2009

Onze grote voorganger

U weet, dames en heren raadsleden, wie onze grote voorganger was? De stichter van ons prachtige Dirkswoud? Dat was Dirk II van Bredeveld, die in het jaar 1011 met zijn mannen de streek binnenviel, strijd leverde met de Westfriezen en met grote voortvarendheid kasteel Bredeveld liet bouwen. Daarvan hebben wij de archeologische resten in 1964 gevonden aan de Noordvaart.
De tinnen borden waaruit ze gegeten hebben en de prachtig gegrafeerde drinkbekers — de Dirkswouder drinkbekers of Dirksbellen worden ze genoemd in de antiekwereld — staan allemaal in ons dorpsmuseum De Toendra.
Dirk maakte van dit kleine gebiedje een aparte vrijstaat, en dat is Dirkswoud ook gebleven tot 1329, het verschrikkelijke jaar van de branden en de overvallen door de Westfriezen.
Maar terug naar het jaar 1011, de stichting van Dirkswoud. Dat is over twee jaar dus duizend jaar geleden. Wat gaan wij daaraan doen, dames en heren?
Een historisch spel, zegt u. En wie moet er dan voor Dirk doorgaan? Hij had volgens de overleveringen een ontzettend zware stem. O wacht, Barend Wiesman van de toneelvereniging! Hij moet dan wel zijn Amsterdamse accent, u weet wel, ‘Kraag de tering!’ en zo, dat accent moet hij eens afleren, want Dirk was dan wel een vechtersbaas en een hoerenloper, maar hij was toch een nette man.
En nu we het daar toch over hebben, wie zullen de hoertjes worden? Want u weet dat Dirkswoud door Dirk is opgericht als hóerenvrijstaat. Er zal wat mannelijk vocht zijn verspild, in de goede jaren! Ik stel voor dat álle bewoonsters hoertjes worden, uiteraard alleen voor het jaar 2011.

donderdag 26 maart 2009

Rampen voltrekken zich!

Het is dan ook niet meer dan normaal dat ook wij, communisten, zich daarover uitspreken. Karl Marx, onze grote voorganger, was al voor revolutie. Democratisering van de werkmiddelen. Dat zei hij al, samen met Fridryck Engels, toen er nog helemaal geen crisis wás!
Toen er nog helemaal geen crisis was.
Maar die crisis is er nu wél, partijgenoten!
Hoe te reageren.
Ik zou allereerst zeggen: de maatregelen van de burgerlijke partijen, die klóppen gewoon niet. Dat pást niet. Die verhoging van de pensioenleeftijd, wie is daarvoor?
Dat dacht ik wel: niemand.
Dat bedoel ik ook met democratisering. Als een hele partij zich verzét tegen iets, dan heeft dat vanzelf iets... democrátisch! Laten we dat vanavond ook maar even vieren!
En wie is ervoor dat de vliegtax wordt gehandhaafd? Juist, iedereen! Onbegrijpelijk dat een regering — met daarin de zogenaamd socialistische partij PvdA! — daarmee akkoord is gegaan.
Wij zijn dus vóor een duurzame economische vooruitgang, maar wij zijn tégen massa-ontslagen.
Wij zijn natuurlijk ook tegen die 67 jaar, waar mevrouw Jongerius, van de zogenaamd socialistische FNV, mee ingestemd heeft. Maar die FNV stemt nou eenmaal met alles in waar de werkgevers in de SER mee aankomen. Die werkgeversbonzen zeggen, da’s peanuts, die 67 jaar, maar vraag dat maar eens aan onze leden!
Maar wij weten nog goed dat mensen van 64, 65 jaren oud — zij kunnen de krenten in de pap zijn! Wordt lid!

woensdag 25 maart 2009

In deze tijden van zware crisis

De internationale kredietcrisis is bezig ook in Dirkswoud hard toe te slaan. Wethouder Bertels van Financiën, Sport, Recreatie en Visserij is hier duidelijk over: ‘We gaan het ook hier in Dirkswoud voelen. We zullen merken dat we de broekriem strakker om ons middel moeten gespen, want tjongejonge, wat wordt er veel over gepraat op het gemeentehuis! Crisis dit, crisis dat. Ik heb het een jaar geleden al zien aankomen, maar ik heb er toen niets van gezegd, want je bederft gauw het hele investeringsklimaat. Maar een crisis is het nu, hoor! Rampen voltrekken zich. Mensen worden werkeloos, bijvoorbeeld Kees Tapuit, die heeft zijn congé gekregen bij Sloopbedrijf Haringsma. Het ging niet meer bij het sloopbedrijf, hè, mensen in dienst houden. Dus Kees zal zich moeten omscholen tot boerenknecht, of hij kan conciërge worden bij basisschool De Rotte Woerd. Zoiets kan hij nog proberen. Maar wat een ellende! Vooral de kleine man zal ernstig getroffen worden door de graaicultuur te Amerika, waar toch de oorzaak van de crisis ligt. Of niet?’
Kees Tapuit: ‘Op de eerste plaats was de verhouding tussen mij en de patroon van het sloopbedrijf, Janus Haringsma, niet tiptop. Zo heeft hij mij een jaar geleden, ten onrechte, beschuldigd van diefstal van een sloophamer. Die sloophamer heeft hij later teruggevonden, maar van een excuus is nooit sprake geweest.’
Janus ‘Heipaal’ Haringsma: ‘Het is een vreselijke toestand, want de mensen bieden niks meer aan, hè. Ze blijven in hun ouwe troep wonen, ze kopen niks meer. Door de crisis. Dus ik moet wel volk ontslaan. Erg jammer.’

dinsdag 24 maart 2009

In één klap

- En te gast is ook Diederik van Klammeren, econoom. Meneer Van Klammeren, de regering is nu al weken-, nee, maandenlang niets aan het doen. Kán dat zomaar?
- Dat kan zomaar, ja.
- Jahaha!
- Ik bedoelde het serieus, meneer Witteman. De regering doet al járenlang niets dat in het belang van ons land zou kunnen zijn, en het gaat ons evengoed vrij goed.
- Ja maar...
- Wat nou ja maar?
- In deze tijden van zware crisis...
- Kom, houd toch eens op met praten over een crisis! Wélke crisis dan? Er is even een moeilijkheidje bij Fortis en bij ABN-Amro geweest, ook even bij de ING. Dat noem ik nog geen crisis. Er gaan elke jaar zoveel duizenden bedrijven en bedrijfjes failliet.
- Ja, maar zo’n systeembank...
- Had u ooit gehoord van een systeembank voordat ze gered moesten worden? In de economie is het een onbestaand woord. In de economie spreken we over een nul-entiteit. Als je als bank bijvoorbeeld stomme dingen hebt gedaan, de spaarders vertrouwen je niet meer en de mensen lopen weg, dan ben je een nul-entiteit. Opheffen de boel, dan.
- Maar de aandeelhouders?
- U was toch een socialist? Over aandeelhouders hoeft men zich in het algemeen geen zorgen te maken.
- Maar noem eens een maatregel die de regering kan treffen, die goed is voor het land.
- Een staatsbank instellen, dat is het enige dat ik kan bedenken, meneer Witteman. Ze hebben ABN-Amro, maak daar een staatsbank van.
- En die staatsbank zou dan kredieten kunnen verlenen aan bijvoorbeeld bouwmaatschappijen?
- Bijvoorbeeld. Je noemt die bank de Sociale Staatsbank, de SSB. Dat vinden al die CDA-ertjes en PvdA-ertjes heel mooi.

maandag 23 maart 2009

Gejuich stijgt op

Gejuich stijgt op uit aller kelen nu blijkt dat de regering werkt aan een plan ter vermijding van de internationale geldcrisis. ‘In Holland niet!’ sprak de heer Balkenende.
‘Hoe gaat u dat dan doen?’ vraagt de heer Mingele.
‘Kent u de uitdrukking vlaktaks?’
‘Die ken ik, ja.’
‘Die vlaktaks gaan we invoeren, en met terugwerkende kracht: tot 1 januari 2008. Let nu even op en zit niet aan uw baard te plukken. Wie tot 12.000 euro per jaar verdient, betaalt 0% belasting. Wie 12.000 euro tot en met 50.000 euro verdient, betaalt 20% belasting. Het meerdere boven de 50.000 euro wordt met 100% belast. Dat is in grote trekken het plan.’
‘Het ziet er mooi uit!’
‘En verder gaan we de overheid kleiner maken. Ministerie van Onderwijs: weg ermee. Ministerie van Wegverbreding of hoe heet dat, van Mobiliteit — ik weet niet eens hoe die dingen genoemd worden — kan ook weg. Uiteindelijk houden we over: een minister van Justitie en een minister van Financiën, met elk een paar ambtenaren. U begrijpt, dat gaat de overheid miljarden opleveren.’
‘Héél mooi! Maar nog even terug naar die vlaktaks. Wat gebeurt er met de mensen met hypotheken? Die kunnen ze niet meer betalen straks.’
‘Inderdaad. Daar hebben we over nagedacht. Hypotheken worden ook afgeschaft.’
‘In één klap? Zomaar?’
‘Ja, meneer Mingele. In één klap. Dat geld wordt door de banken toch alleen maar gebruikt om te speculeren in Amerika. Zondegeld is het.’
‘En hoe zal het dan gaan met de binnenlandse kongzumpfie?’
‘Ach, meneer Mingele. Als u nu weet dat behalve de hypotheken ook de huren zullen worden afgeschaft, dat dus iedereen het recht heeft op vrije bewoning...’
Ik zei al: gejuich stijgt op uit veler kelen. Zo zal het wel niet gaan.

zondag 22 maart 2009

Huilerig motregenen

Motregenen doet het ook vandaag weer, in Dirkswoud. In Dirkswoud motregent het gedurende het hele jaar. Het motregent seizoenenlang. In tegenstelling tot wat u zou vermoeden, heeft dit weertype niet een slechte invloed op de mensen. ‘Dit is het goede weer voor de boer!’ zegt men hier. En zo is het natuurlijk ook. De teelt gedijt, de koeien lopen vrolijk in de drassige weidevelden.
Vandaag wordt de jaarlijkse fancy fair gehouden op het dorpsplein: er staan dertig of veertig kraampjes waarin allerlei spulletjes worden aangeboden. Van kinderspeelgoed tot fotocamera’s en zelfgebakken koekplakken. Het is al een drukte van belang, en het aardige is dat niemand een paraplu bij zich heeft. De dames hebben een stukje kleefplastic om hunne hoofdharen gebonden, de heren dragen allen een hoed. Zij roken sigaren.
Men wacht op notaris Heringa, die straks de fancy fair officieel gaat openen en gaat zeggen welk goede doel hij heeft uitgekozen, dat straks met de opgebrachte gelden gaat weglopen. Iedere Dirkswoudenaar mocht één goed doel indienen, de notaris maakt uit welk het wordt.
Daar komt de notaris al, hij is met de fiets. Een gejuich stijgt op naar de grauwe hemel. De notaris bevindt zich nu in de menigte, maar zijn geschreeuw is oorverdovend hard, dus kunnen wij hem verstaan. Hij zegt: ‘Beste mede-Dirkswoudenaren! Er zijn driehonderdtweeënnegentig goede doelen ingediend! Een record! Natuurlijk waren er wel enkele merkwaardige bij! Zoals een bliksembeveiligingsinstallatie voor de boerderij van de heer Hamel! Ha ha ha! Maar er waren ook écht goede doelen bij! En het goede doel dat wij dit jaar onder handen gaan nemen is! Slaat op den trommele! Dat is: een universitaire opleiding voor onze nu al zeer geleerde Jaap! Kóning!!! Jaap gaat wískunde studeren! E = mc, enzovoorts dus! Koopt allen naar vermogen! Ik open deze fancy fair!’
En het blijft maar motregenen, zonder dat de vrolijkheid der Dirkswoudenaren getemperd wordt.

zaterdag 21 maart 2009

Dus ik klaag niet meer

Ik ben in die zin geen Nederlander dat ik nooit klaag of aanklaag of klachten neerleg. Zo is de Derper supermarkt grondig verbouwd en vandaag voor het eerst weer open. Het ziet er prachtig uit, hoor, maar voor de verse groenten moet je er niet meer zijn. Ik zag er geen witte kolen, groene kolen, savooiekolen, Chinese kolen. Die nemen ook teveel plaats in natuurlijk. De strekkende meters onzinnigheden daarentegen — laat ik daarover ophouden. Er is nog een ouderwetse groentenboer, een straat verderop.
Zo kun je ook klagen over die bonussen die door ING uitbetaald worden. Maar waarom daarover klagen? Omdat die mensen meer verdienen dan jij?
Ik ben zo’n dertig jaar lang depressief geweest, vanaf mijn 17e jaar. Dat wil zeggen, ik heb dertig jaar lang depressieve buien gehad en tussendoor ook heerlijke perioden. Ik heb ook tijdens die depressies nooit geklaagd: zo van waarom heb ik dat nu? Ik heb die depressies verdragen en ik heb volop genoten van de perioden tussendoor. Ik zou het niet gemist willen hebben.
Dat komt onder meer doordat ik het een en ander over depressies gelezen heb. Er dus iets van af wist. Wist: dit is eindig. Niet eeuwig. (Al waren er minuten en uren bij die een eeuw leken te duren.)
Ik heb één keer geklaagd. Dat was bij een buschauffeur die teveel rekende voor een ritje Limmen-Alkmaar. Het speelde in de tijd vóór de strippenkaarten. Ik zei er iets van en de chauffeur zei sorry, en corrigeerde het.
Toen ik in Alkmaar uit de bus stapte, werd ik overreden door een dame op een ouderwetse zwarte damesfiets. Dat komt er nu van als je klaagt, was mijn eerste gedachte. Ik was zeer zwaarmoedig en moest in Alkmaar bij een psychiater op consult komen, maar dat ongelukje zorgde toch voor verlichting van mijn gemoed.
En zo is het nu altijd, dames en heren, het kan het beste maar zo’n beetje huilerig motregenen, buiten.

vrijdag 20 maart 2009

Nauwelijks acht jaar oud

Ik ben tenslotte uitgegroeid tot een lengte van 1 meter 78, dus ik klaag niet meer, maar toen ik zeven of acht jaar was, was ik een klein, bleek en mager scharminkeltje. Ik was ook overal bang voor, speciaal voor mensen met donker haar. Als ik op een krant stond, had ik hoogtevrees. Als ik een spin zag, begon ik te zweten (zweten deed ik niet bij honden, koeien, schapen of paarden: ik voelde dezelfde angst die zij hadden, dus dan hoef je niet meer bang te zijn). Onder mijn bed bevonden zich giftige slangen, inbrekers en moordenaars. Als zich ’s nachts iemand naar de wc begaf, vermoedde ik overvallers met pistolen en messen. Ik kroop dan onder mijn dekens, want dan zouden ze mij vermoedelijk overslaan.
Op een keer moest ik naar de buren toe, de familie Dekker, om Ans te halen. Ik wist niet waarom. Ans was een zestienjarig meisje, ze had ook een broer Kees, die iets jonger was. Kees was zeer lang en had donker haar. Kees was thuis en tilde mij op, zeggende: ‘Zo jongen! En wat kwam jij doen!’
Later is Kees Dekker de communistenleider van Limmen geworden, u weet nu waarom ik me nooit tot het communisme aangetrokken heb gevoeld. Altijd bang dat je opgetild wordt. Een soort hoogtevrees.
Ans Dekker, die tenslotte meeging naar ons huis, bleek onze dienstbode te worden en ze is dat tien jaar lang geweest. Ans was een mooi meisje, ze trouwde later met Theo Dekker (geen familie van haar, in Limmen waren talloze Dekkertjes), de altijd zeer grof en kneiterhard spelende stopperspil van het eerste elftal van de RKVV Limmen.
Mijn verhouding tot Ans is in alle jaren dat ze bij ons dienstbode was, zeer goed gebleven. Nooit één woord ruzie. Totdat ik haar vertelde — dat was toen ik achttien was geworden en Ans getrouwd was — dat ik op twaalf- of dertienjarige leeftijd bepaalde seksuele fantasieën had gehad waarin zij een grote rol had gespeeld.
‘Rotkind,’ zei Ans, ‘donder toch op!’

donderdag 19 maart 2009

Onderwijzer worden

Als je vroeger onderwijzer wilde worden, moest je naar wat zo terecht een Kweekschool genoemd werd, en wat nu een Academie geworden is, waar de jongens en meisjes niets meer leren.
Ik wou niet naar een Kweekschool, want ik dacht dat ik het allemaal zo wel kon: de beste onderwijzers zijn de beste verhalenvertellers, heb ik altijd gevonden, en ik kon vrij aardig verhalen vertellen.
Er kwamen twee kinken in de kabel: de CITO-toets, en de depressies die ik na mijn 17e kreeg. Door die depressies kon ik ook niet meer Nederlands gaan studeren. Dat vond ik trouwens een waardeloze studie: de boeken die je moest lezen, had ik allemaal al gelezen en ik was zeker niet van plan ze nog eens te gaan herlezen. Vestdijk herlezen! Kom toch.
Ik wilde Nederlands gaan studeren, omdat je dan leraar Nederlands kon worden op een middelbare school. Maar ik had ook bezwaar tegen het aanleren van wat nu bijvoorbeeld een meewerkend voorwerp was in een zin. Ook voor een leraar Nederlands geldt: kun je verhalen vertellen, of kun je dat niet? Dat vond ik en dat vind ik nog steeds. Je neemt een stuk van Max Havelaar of je neemt het kwatrijn Onrust van Jacob Israël de Haan:
Die te Amsterdam vaak zei: ‘Jeruzalem’
En naar Jeruzalem gedreven kwam,
Hij zegt met een mijmrende stem:
‘Amsterdam. Amsterdam.’
Daar vertel je over, je vertelt over de vreselijke heimwee, waar je zelf ook zo aan lijdt. Je vertelt over het Amsterdam van een eeuw geleden, het Jeruzalem van een eeuw geleden, je vertelt over Jacob Israël de Haan, noem maar op.
Zoals ik al zei: door mijn depressies ben ik zeer beperkt geweest in mijn beroepskeuze. Tenslotte ben ik zetter geworden in een paar drukkerijen. Ik ben overigens nog wel onderwijzer geworden: schaakonderwijzer. Dat was in de tijd van Andersson, Ljubojevic, Timman en Karpov. Mijn mooiste moment: toen een klein jongetje, nauwelijks acht jaar oud, volkomen onverwachts slaagde voor zijn Pionnendiploma.

woensdag 18 maart 2009

Wilde beestentemmer in het circus

- Mijn printer zegt ‘Raccoon’ als hij aan het printen is.
- Hij maakt inderdaad dierlijke geluiden.
- Het is al een oudje: een HP Deskjet negenhonderdzoveel.
- Maar ik kwam om over een ander onderwerp te praten. Je levensverwachtingen, is daar iets van terechtgekomen?
- Op de lagere school hadden alle jongens — meisjes zaten in het katholieke Limmen op een meisjesschool, want het was natuurlijk veel te gevaarlijk om de jongens en de meisjes samen te doen — in die tijd hadden alle jongens grote plannen. Ze wilden piloot, vrachtwagenchauffeur, wilde beestentemmer in het circus worden. Wat ik wilde? Ik kon nog kiezen, vond ik, tussen professor, schrijver of beroemd concertpianist worden.
- Daar is weinig van terechtgekomen.
- Onderwijzer worden, dat heb ik ook een tijdje gehad.
- Daar is ook niets van gekomen.
- Nee, maar ik zou jou wel kunnen onderwijzen over oude Engelse muziek, over de bijbel, over Karel van het Reve, Gerard Reve, Piet Grijs of Rudy Kousbroek.
- Vreemd dat je zowel Karel als Gerard noemt.
- Eerst vond ik Gerard mooi schrijven. Totdat ik Karel begon te lezen, in 1975 of daaromtrent. Je weet dat hij heeft geschreven over de verschrikkelijke slechtheid van het opperwezen. Maar wist je dat hij eind 1970 al een prachtig stuk heeft geschreven in de Haagse Post, over de onbeleefdheid en onverdraagzaamheid van het christendom?
- Dat wist ik niet, nee.
- Dat komt in deel 3 of 4 van zijn Verzameld Werk te staan. Dat komt eind van dit jaar uit.
- En de bijbel ben je ook gaan lezen. Waarom? Wou je soms een christen worden?
- Nee. Ik weet eigenlijk niet waarom ik de bijbel ben gaan lezen. Het is een slecht geschreven boek. De meeste echte bijbelkenners zijn geen christenen. Christenen kennen dat boek niet. Maarten ’t Hart heeft er nog een aardig boekje aan gewijd, De Schrift betwist, dat ik iedere christen aanraad te lezen. Iedere christen zou ook Max Molovich moeten lezen: die vertelt heel leuk over het Oude Testament.
- En die oude Engelse muziek?
- Ik ben bijvoorbeeld een liefhebber van de muziek van John Bull (1562-1628), van wie de Aartsbisschop van Canterbury eens zei: ‘The man hath more music than honesty and is as famous for marring of virginity as he is for fingering of organs and virginals.’ Bull moest Engeland ontvluchten, en hij vluchtte naar De Nederlanden. Hij schreef moeilijke muziek die toch prettig is om naar te luisteren, zoals deze gaillarde.
- Ik ben blij je weer eens gezien te hebben.

dinsdag 17 maart 2009

Geen geringe maatregelen

U weet: wij lopen veel en wij lopen hard. Wij lopen zo’n vijftig kilometer per dag. En ik zeg wel wij, maar ik bedoel natuurlijk: ik. Waarom lopen wij zo hard? Dat kunt u wel raden: om aan de vrouw te ontkomen. (Lachen!) Neem nou mijn eigen vrouw: een lieve vrouw hoor, maar wat kán ze zeuren! Dan moet er weer een goot worden gerepareerd, of er moet iets aan de auto worden gedaan... Daar kríjg je toch wat van? Dus ik neem dan de benenwagen! (Lachen!)
En als je dan in de natuur rondrent, zie je dan ook iets van de natuur? Neen. (Lachen!) Zie je ooit bijvoorbeeld een vosje met een kuiken in zijn bek, of een koekoeksnest? Nee hoor. Ja, je ziet soms een koe. (Lachen!) Dat is een heel klein koekoeksnest, hè, koe, koekoeksnest. (Lachen!)
Ze vroegen me laatst wat ik vroeger had willen worden. Ik zeg: wilde beestentemmer in het circus, dat zou ik wel gewild hebben. Welke wilde beesten dan, vroegen ze. Ik zeg: koeien! (Lachen!)
Ik loop vanochtend weer met mijn prachtige coiffure (Lachen!) van mijn huis naar Hilversum, want ik moest een babbeltje maken met Vera Keur. Die is voorzitter. Ik zeg wel babbeltje, maar het was: een ónderhoud! (Lachen!)
Vera zegt: ‘Je hebt weer een mooie kop haar, Sjoerd!’ (Lachen!) Ik heet helemaal geen Sjoerd en dat zeg ik haar ook, een beetje kwaad. (Lachen!) Ze probeert andere namen: Loek, Wim, Kees, Toon (Lachen!) Ik zeg dus: ‘De naam is Jansen, Dolf Jansen.’
‘O ja,’ zegt ze, ‘sorry.’
‘Anders moet je het even opschrijven,’ zeg ik. (Lachen!)
Toen zegt ze: ‘Dolf, jongen, we stoppen ermee. Dat eeuwige geren van jou, waardoor je culturele bagage minimaal gebleven is, en dat eeuwige gezanik van jou. Daar stoppen we mee op de televisie.’ Dus ik heb maar gevraagd: ‘Mag het dan wel op de radio?’ (Lachen!)

maandag 16 maart 2009

Nationale Duiveluitdrijvingsdag

En tenslotte, mevrouw de voorzitter, een vraag van de heer Pechtold. De heer Pechtold vroeg in de media: waarom schiet het kabinet niet op met de crisisstrijding?
Mevrouw de voorzitter, het waren ook klemmende vragen waar het kabinet mee te maken had. Klemmende vragen met pijnlijke antwoorden, soms. Daar is de 10 procents loonsvermindering. De verhoging van de gemiddelde belastingdruk. De verhoging van de autokosten. De verhoging van de gemiddelde huurkosten. Geen geringe maatregelen, maar ze zijn nodig bij de crisisstrijding.
En ook iedereen zal de crisis meevoelen, van de eenvoudige werkman tot aan de kolijke familie. Van hoog tot laag zal men moeten meebetalen.
Heeft het kabinet dan helemaal niets aan te bieden? Weinig. Zeer weinig. Voorop zal de komende jaren komen te staan de crisisstrijding.
Dat het kabinet zo treklijk lang heeft gedaan over de onhanlingen, komt door een voorstel van de heer Van Geel van het CDA. De heer Van Geel stelde instelling voor van een Lanlijke Duifdrijvingsdag, die het makkelijkst geïntroduceerd kon worden op een dag midden juli.
De PvdA kon het niet met ons eens worden over een datum, maar die datum is geworden: 16 juli. Dus dat is het antwoord op de vraag van de heer Pechtold. Een breed pakket aan maatregelen, en we hebben er nog een feestdag bij gekregen ook, waar vooral de kinderen zich kunnen vermaken in de kerken, in de sportkantines of op het plaatselijke voetbalveld. Het zullen ook de kerken zijn die veel van dit alles zullen merken. Niets en niemand blijft gespaard in deze crisis.

zondag 15 maart 2009

Onduidelijke redenen

Uit het boek Zware jaren dat Wouter Bos vlak voor zijn overlijden schreef over de grote geldcrisis die in 2008 begon:
‘In die tijd, medio maart 2009, begonnen wij het op onze heupen te krijgen. Dat wil zeggen: vooral Jan Peter. Als hij op de televisie sprak, was het voor iedere goede verstaander al duidelijk dat hij zichzelf zag als de nieuwe Colijn.
Ik weet nog dat we rond een tamelijk zinloos PvdA-congres op het Catshuis ontboden werden, allemaal apart. Waarom dat zo ging, weet ik niet. Jan Peter zat daar dan in zijn kleine kamertje, samen met de heer Van Egeraat, die zo ongeveer Jan Peters goeroe was. Van Egeraat was geen CDA-er, hij bleek een soort psychiater te zijn.
Bij elk voorstel dat ik deed, keek Jan Peter naar Van Egeraat. Ze begonnen vervolgens te fluisteren, waarna Jan Peter zei: gaat niet door.
Ik kan nu wel bekennen dat ik het was die Jan Peter tenslotte liet opnemen in het psychiatrisch ziekenhuis Santpoort. Het was mij duidelijk: hij was bezig compleet door te draaien en gek te worden. Een borderline-persoonlijkheid, was de conclusie. Van Egeraat was het die hem had gedreven tot de Nationale Duiveluitdrijvingsdag, die later door mijn opvolger weer van de kalender is gehaald.
Ja, het waren rare, zware tijden. Ik ben acheraf toch wel blij dat ik mijn steentje heb kunnen bijdragen. We zijn er nog redelijk goed uit tevoorschijn gekomen.’

zaterdag 14 maart 2009

Waarom moet dat in de krant?

Van onze plaatselijke verslaggever - Mevrouw Jansema, die nu een jaar in Dirkswoud woont, komt oorspronkelijk uit de Friese gemeente Gedeil, waar zij zich onder meer verdienstelijk maakte met het bloemschikken voor de diensten in de katholieke kerk. Om onduidelijke redenen moest zij van dit bloemschikken afzien. Zij verhuisde daarop naar Dirkswoud.
Pastoor Pietersen van de H. Coriolanusparochie te Dirkswoud was aanvankelijk zeer blij dat mevrouw Jansema zich had aangemeld voor het bloemschikken: ‘We hadden jarenlang geen bloemschiksters in onze parochie. Onze dames werken allen zeer hard en ze zijn ook zeer godsvruchtig, maar fijne handjes: die zijn er helaas niet bij.’
Maar na een maand al kreeg mevrouw Jansema haar congé. Waarom? Mevrouw Jansema weet het niet. De pastoor wil zich hier niet over uitlaten.
Daarom hebben wij onze voelangels eens uitgelegd in de H. Caecilia-parochie te Gedeil, waar de koster van de katholieke kerk ons wist te vertellen dat in het bloemschikwerk van mevrouw Jansema steeds kleine kaartjes met daarop PIS en POEP en andere onfrisse teksten werden aangetroffen. Dát was de reden waarom mevrouw Jansema haar bloemschikwerk moest neerleggen!
Wij legden dit voor aan pastoor Pietersen, die meteen ontkende dat dit de reden was van mevrouw Jansema’s ontslag. ‘Het heeft er wel mee te maken,’ aldus de pastoor, ‘maar het was nog een graadje erger wat mevrouw Jansema in onze kerk uithaalde.’

vrijdag 13 maart 2009

Het had geen effect

In de jaren zeventig van de vorige eeuw bemoeide ik me soms nog met de politiek. Bijvoorbeeld met de gemeentelijke politiek in Limmen. Voor de gemeentelijke verkiezingen maakte ik interviews met de voorlieden van het Limmer Belang, de PvdA en de CPN. Die interviews verschenen in het Noordhollands Dagblad. Het waren aardige gesprekjes. De meneer van het Limmer Belang, veruit de grootste fractie in de gemeenteraad, vond zo’n interview eigenlijk maar niets. Waarom iets veranderen wat al zo lang goed ging, nietwaar? Waarom moet dat in de krant? Ik herkende in dat gebeuzel de KVP-spreektrant, die later de CDA-spreektrant zou worden.
De gesprekken met die jongen van Punt van de PvdA en met Kees Dekker van de CPN verliepen aanzienlijk gemakkelijker. Die kende ik ook allebei.
Er was nog een vierde partij: de Boerenpartij. Maar meneer Kaandorp van die partij kon ik niet bereiken. Hij woonde in een boerderij aan de noordkant van Limmen. Ik heb hem wel tienmaal gebeld, maar er werd niet opgenomen.
Er verscheen dus niets over de Boerenpartij in de krant. Ik weet niet of het daardoor kwam dat de Boerenpartij bij de verkiezingen werd weggevaagd en nul zetels haalde. Ik geloof het eigenlijk niet: de PvdA en de CPN behielden elk hun ene zetel. Dat maakte dus geen verschil.
Maar er ontstond wel enige ruzie in het dorp. Ik zou me niet objectief hebben gedragen, ik had ook de Boerenpartij een kans moeten geven enzovoorts. Mijn antwoord daarop was steeds: ze wisten waar ik woonde, ze hadden gewoon een briefje bij me in de deur kunnen gooien.
Ik huurde in die jaren een bovenverdieping van een man die zeer politiek bewust was. Een ouderwets lid van de PvdA. Het kan dus best zijn dat er een briefje in de deur is gegooid, maar dat hij... Nee, dat is niet zo. Die Boerenpartij liep overal al op zijn einde. Zoals mevrouw Verdonk nu al op haar einde loopt, zoals Geert Wilders binnenkort ook op zijn einde zal lopen.

donderdag 12 maart 2009

Het vele oponthoud

De vreemdste schaakpartij die ik gespeeld heb, was Ben Hoogeboom - Karel de Winter (Limmen, 3 september 1974). Het verloop van die partij was als volgt:
1. e2-e4
Ik speelde met wit altijd 1. e4 en vervolgens de meest avontuurlijke systemen, waarbij ik speciaal veld b4 in de gaten hield. Veld b4 moest in wits macht komen. Dat was ook mijn idee in deze partij.
Karel de Winter was directeur geweest van Wagenpracht Limmen B.V., maar hij had het directeursschap aan één van zijn zoons (Kees) overgedragen. Hij was een oudere man, die niet veel meer zag in het leven. Ik had hem ontmoet doordat ik een briefje op het mededelingenbord in de Vivo-supermarkt had zien staan: ‘Schaker zoekt schaker om ’s middags eens te komen schaken.’
Ik dus naar hem toe op de bewuste derde september van het jaar 1974. Ik deed mijn zet e4 en toen ging Karel in de denkhouding zitten: zijn handen tegen zijn oren, zijn ogen gesloten.
We hadden de schaakklok op twee uur ingesteld, dus de partij kon op zijn langst vier uren duren. Schaken is een sport waarvoor je enig geduld moet kunnen opbrengen, dus zo vreemd vond ik het niet dat Karel na een half uur nog geen tegenzet had bedacht. Maar na anderhalf uur begon ik me zorgen te maken. Ik tikte hem licht op de schouder, maar het had geen effect.
Die slaapt, dacht ik. Of misschien is hij wel... dood!
Ik begon nu te schreeuwen: ‘Meneer De Winter! Meneer De Winter!’ Ook geen reactie.
Toen besloot ik Wagenpracht Limmen te bellen. Ik zei een meisje om me Kees de Winter te geven. Kees kwam aan de telefoon en ik zei hem: ‘Ik vrees dat je vader kassieweilen is.’
‘Nee hoor,’ klonk plotseling de stem van Karel achter me. ‘Ik heb je alleen maar een praktische levensles gegeven. Het was een geintje van me.’
‘Daar ken ik er ook een paar van,’ zei ik. Ik liep naar het schaakbord toe en noteerde op het notatieformulier: ‘1-0, door tijdsoverschrijding’.

woensdag 11 maart 2009

Niets aan de hand

In Dirkswoud is het stil, het wereldgebeuren gaat geheel aan de inwoners van het dorp voorbij. Men weet natuurlijk wel dat er een kredietcrisis is en een kabinet dat er weinig van bakt, men weet gerust wel dat Martin Luther King niet meer leeft en men verwart hem ook niet met Luther (boer Jan Haarsma Jzn: ‘In Luthers tijd had je nog geen Duitse negers’) - maar men leeft zijn eigen leven in Dirkswoud, en dat is al moeilijk genoeg.
Vorige week was er een klein incidentje in pension Zonnerust aan de Noordvaart. De pensionhoudster, mevrouw Geertje de Lemmer, is behalve pensionhoudster ook lerares kantklossen. Zij geeft die lessen elke week aan een groepje vrouwen uit het dorp. Eén van de gasten in haar pension is de heer Gerard Oudenaar, oorspronkelijk een inwoner van het nabijgelegen Midswoud. De heer Oudenaar is een kalme man met een klein hondje, dat Felix heet.
Op vrijdagavond vond het volgende plaats. In de voorkamer van pension Zonnerust bevinden zich: mevrouw De Lemmer, haar acht leerlingen, meneer Oudenaar en Felix. Het is pauze, men gaat een kopje koffie drinken en eet een roomboterkoekje en gaat daarvoor naar de koffiekamer (alles inbegrepen in het cursusgeld). Achter blijven: de heer Oudenaar en Felix.
Toen de dames terugkeerden in de voorkamer troffen zij aan: een slapende heer Oudenaar en Felix die wild met alle klosjes en draden zat te spelen op de grond. Het kan zijn dat al die klosjes door de heer Oudenaar op de grond zijn gegooid, want het is voor zo’n klein beestje als Felix bijna onmogelijk al die klosjes zó in de war te maken, maar daar gaan we niet van uit.
Gevolg is wel dat de heer Oudenaar verantwoordelijk is gesteld voor het vele oponthoud in de cursus, en dat Felix niet meer welkom is in de voorkamer.

dinsdag 10 maart 2009

Een voltallig publiek toespreken

Dames en heren! Mijn minister, de heer Plasterk, was vanavond helaas verhinderd - u weet hoe het in Den Haag gaat, met die crisis. Hij zei: spreek jij de dames en heren schrijvers nu even toe. Welnu, hier sta ik!
Ik stik bijna van de zenuwen, wat helemaal niet nodig is. Meneer Plasterk zei me nog: je gaat daar gewoon staan en je leest je tekst voor. Welke tekst, vroeg ik. Ga maar even aan je bureau zitten en schrijf een tekst, zei hij. Ik ging dus zitten, maar toen kwamen er allerlei telefoontjes enzovoorts, en ik heb dus: Geen. Tekst. Gewoon geen tijd voor gehad. Het harde leven van een ambtenaar op het ministerie van OK en W.
Ik belde dus met meneer Plasterk, die in een kabinetsvergadering zat, en die zei me: dan moet je gewoon maar wat improviseren, het moet over dieren gaan, want dat is het thema dit jaar. Mag het over de geluiden gaan die dieren maken, waf, waf, bè, meuh, vroeg ik. Dat lijkt me niet het meest geschikt, zei hij.
Wij, ambtenaren op OK en W, kennen niet zoveel dieren. Het enige dier dat wij kennen is Roekoe, een houtduif, die elke ochtend voor het raam van het ministerie kwam zitten, omdat wij daar pindaatjes klaarzetten. Die peuzelde hij op, en hij keek daarbij dankbaar naar binnen, terwijl wij bezig waren met onze attesten en telefoonconversaties. Roekoe was een intelligent dier, vertel mij niet dat dieren niet intelligent kunnen zijn! Als hij roekoe-roekoe deed, dan wisten wij dat één van ons jarig was. Dat er dus taartjes of chocoladegebak moesten komen, en dat wij gefeliciteerd moesten zeggen.
Maar Roekoe is doodgegaan, op de dag van mijn laatste verjaardag verscheen hij plotseling niet. Dat scheelde mij dus aardig wat geld, want ik kon gewoon doen alsof er niets aan de hand was. Ik zei gewoon niet dat ik jarig was. Pas helemaal aan het eind van de dag zei ik, terwijl ik normaal tot morgen, Gerard en Carina zeg, maar nu zei ik: roekoe-roekoe!
Dat zijn zo van die dingen, dames en heren! Ik open het bal!

maandag 9 maart 2009

Naar de haaien

- Naar de haaien? Wij niet!
- Je bent een stuk optimistischer dan de vorige keer dat ik je sprak.
- Maar dat was tien jaar geleden!
- Ja, en toen zei je: kom eens mee naar het baanvak Alkmaar-Amsterdam. Want je kende dat traject goed, zei je, vooral in het Heilooër Bos was je goed thuis.
- Daar kon je gemakkelijk en comfortabel voor de trein springen.
- Had je toen ook al de methode van het in het zeewater gaan staan gevonden?
- Nee, nog niet. Daar ben ik pas achter gekomen nadat ik hartfalen had gekregen. Daardoor gaat het sneller, dat in het zeewater staan. Als je onderkoeld raakt, ben je gegarandeerd dood.
- Dat is nog eens een mooie tip, niet?
- Inderdaad een goeie tip. Het is het beste in de maanden november t/m maart in zee te springen. Maar waar zullen we het vandaag eens over hebben?
- De tranen van Federer?
- Ik kon daar niet goed naar kijken. Ik weet wel, hij had alles gezet op het winnen van die finale, en hij verloor voor de zoveelste keer van Nadal. Toen moest hij, direct na die wedstrijd, een voltallig publiek toespreken; dat lukte hem niet.
- En het was maar een tenniswedstrijd.
- Hij was geen oorlogsslachtoffer of zoiets, inderdaad.
- Maar een man mag toch best huilen, ook in het openbaar?
- Zeker mag een man dat. Ik ken een vitale oude heer die spontaan begint te huilen bij muziek van bijvoorbeeld Tallis of Dowland. ‘Godverdomme, dit is mooi!’ zegt hij en dan komen de traantjes.
- God heeft ze in alle soorten en maten gemaakt.

zondag 8 maart 2009

Dat gaat vaker samen

Buiten schijnt de zon. We zitten binnen, Alice en ik. Alice is de ‘technische man’ en ik kijk maar zo’n beetje mee wat ze nu allemaal doet. Een technische man is ook precies wat ik nodig heb: mijn computer is naar de haaien gegaan, afgelopen dinsdag: hij wil het internet niet meer op, zijn netwerkkaart is verdwenen, hij leest ook niets meer van een dvd. De problemen zijn dus zeer groot en niet zomaar oplosbaar. Een grootschalige virusaanval, zei ook Avast.
Ik tik nu deze tekst in op een laptop van mijn broer.
De afgelopen week ben ik radeloos en redeloos geweest: zie bijvoorbeeld mijn stukje op ons gezamenlijke blog.
Ik ga door met twijfelen, met elke dag een stukje schrijven.
Ik was dinsdag net bezig met een stukje over Nicolaas Beets (1814-1903), de dichter, prozaschrijver, vertaler (hij vertaalde bijvoorbeeld dit: J.A. James, Geschenk van een Christelijken vader aan zijne opwassende kinderen. Naar den 14en druk van het Engelsche werk voor den Hollandsche lezer bewerkt door N. Beets), dominee en tenslotte lector in de kerkgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht.
Hij schreef bijvoorbeeld een gedicht ‘Maria op den Kruisberg’ dat als volgt begint:

Ook gij, Maria! gij, op ’t schriklijk Golgotha! / Opdat uw oog een blik op ’t bitter lijden sla / Des Heil’gen, dien uw schoot (driewerf gezegend!) baarde / Tot lust der heemlen en tot zegen voor heel de aarde.

U zult het met me eens zijn: veel verschrikkelijker poëzie is er in Nederland niet gemaakt, en het is mijn stelling dat dat komt door zijn christelijkheid.

maandag 2 maart 2009

Het achtste couplet

Van het Wilhelmus ken ik, zoals de meeste Nederlanders, de melodie en de strofen 1 en 6. Je weet dat die zesde strofe met een M begint, omdat het Wilhelmus een acrostichon op WILLEM VAN NASSOV is, dus dan herinner je je meteen weer: Mijn schilt en de betrouwen / Sijt Ghij, o Godt mijn Heer.
Wat opvalt is dat het een slecht gedicht is. In de achtste strofe, die niemand kent, is sprake van David die ‘moeste vluchten voor Saul den Tyran’, maar God geeft hem zes regels later een koninkrijk ‘in Israel seer groot’. Dat is wel heel slecht geschreven. Het overstijgt het Sinterklaasniveau niet. Hoeveel beter hebben de Polen het met hun Mazurek Dabrowskiego! Dat staat al na één regel: Nog is Polen niet verloren.
Niet alleen rijmt het Wilhelmus op een vreselijke manier (bijvoorbeeld in die achtste strofe: Verlost uit alder noot rijmt op In Israel seer groot), ook is die acrostichon niet helemaal deugend. Die man heette niet Willem van Nassov, hij was geen Rus of Bulgaar tenslotte, maar een soort Nederlander. Die v moet dus een u zijn. Maar de dichter wou de laatste en vijftiende strofe beginnen met Voor Godt wil ick belijden, dus een v. Dan heet die man maar Nassov.
Wat ook opvalt in het hele gedicht is de totaal idiote overgave aan God. Er wordt wat afgesmeekt bij Hem! Marnix van St. Aldegonde was dan ook een rascalvinist. En dus een slecht dichter. Dat gaat vaker samen.
Toch mag ik het graag horen: de melodie is prachtig.

zondag 1 maart 2009

Wij springen over sloten

Wij springen over sloten

En daar komt Wouter Bos!

Hij laat ons rustig kloten,

Ons leven loopt wel los.

Dat zijn de eerste regels van het nieuwe PvdA-lied, waarvan de melodie nog niet bekend is. Schepper van de poëzie is Paul de Ridder, lid uiteraard van de PvdA (sinds 1968), die ons desgevraagd meedeelt: ‘De PvdA had behoefte aan een luchtig strijdlied. Ik heb eraan gewerkt sinds 1991. Toen hadden we Wim Kok. En ik heb de tijd van Joop den Uyl nog meegemaakt, maar die naam rijmde op woorden als vuil, kuil, muil. Dus toen hebben we het nieuwe PvdA-lied nog even in de ijskast gezet. Maar Wim Kok rijmde ook alleen op woorden als stok, mok, bok. Dat was ook niet geweldig. Gelukkig hebben ze weer een leider met een korte naam gekozen. Van Uyl via Kok tot Bos. Je moet er niet aan denken als hij Wouter Bosmans had geheten. Nee, Wouter Bos. Ik hoop dat we hem nog lange tijd als leider zullen hebben. Er zitten nog wel meer aardige dingetjes in het lied: mevrouw Hamer, die zit in de Kamer, bijvoorbeeld. En als ze straks minister wordt, dan zat ze toch gewoon in de Kamer? Da’s makkelijk zat. Maar ze zit in het achtste couplet en dat wordt niet gezongen. Net als het Wilhelmus.’