Ik leerde Klaas kennen toen hij en ik allebei 16 jaar oud waren. We zaten bij de Nederlandse Correspondentie Club en we gingen elkaar brieven schrijven. Zo schreef Klaas:
Ik moet van mijn vader naar taekwondo, ik moet van hem voetballen, ik moet schaatsen als er ijs ligt op de Noordvaart, dat soort dingen moet ik allemaal. Maar ik heb daar geen zin in. Ik lees veel liever: Elsschot lees ik nu, Het tankschip.Toen hij 17 werd, werd hij depressief. Volgens zijn vader — kop in de wind — was het aanstellerij, volgens mij was het echt. Dat kon ik merken aan de korte zinnetjes in zijn brieven: die gingen allengs bestaan uit reeksen van zinnen van drie vier woorden:
Ik ga. Ik moet naar school. Ik zak dit jaar. Niks aan te doen. Boekhouden snap ik niet. Debet, credit. Niks voor mij. Nederlands is leuker. Alleen die leraar.De depressiviteit week, kwam weer terug, week weer, enzovoorts. Klaas werd opgenomen in de Willibrordus Stichting te Heiloo. Daar zocht ik hem op. Ik kende hem alleen van een fotootje dat hij me had toegestuurd, jaren eerder. Nu waren we allebei eind twintig. Ik zag aan de tegelijk zeer vermoeide en wilde blik in zijn ogen dat onze vriendschap niet veel langer zou duren. Drie jaar later reed hij zichzelf kapot tegen een boom.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten