
Hij zegt ja.
Ik zeg, wat voor ongeluk?
Had ie een ongeluk gehad met z’n moter. Hij zegt, hij is zestig, en dat hij altijd op zaterdag een stukkie gaat rijen. Gewoon kallum. Man van zestig, kèjje nagaan. Die rijdt op een moter, gangetje van tachtig, ziejunnum? Afijn, ik druk op zo’n bel, want ik krijg weer zo’n steek in m’n kop en de zuster komt langs en die zegt, alles komt goed. Geeft me een pilletje.
Zuster weg. Hij zegt, dat tuig ook!
Ik zeg, waaro?
Hij zegt, want ik stond stil! Hij stond gewoon te kijken in het boerelandskap, hij stond op een dijkie en daar komt een kar angereesd. Geen remme. Die rijdt hem vol in z’n mik.
U had wel dood kunne weze, zeg ik.
Had gekund, zegt ie, waar komt u weg?
Ik zeg, waar komt u vandáán, is het. Beetje fassoenlijk Nederlands praten, meneer.
Heel fraai stukje! Ik heb er weer flink om moeten lachen.
BeantwoordenVerwijderen