
‘Jeruzalem al gevallen?’ vroeg ik.
‘Wij hebben nog geen bericht ontvangen,’ zei de comtesse.
‘Dan zal de stad nog wel overeind staan.’
Ik weet niet hoe het bij u is, maar in mijn dromen wordt altijd met een vriendelijk praatje begonnen.
‘Hoe denkt u over de liefde?’ was de volgende vraag van de gravin. Op dat moment begint ze mij te kietelen, en ik antwoord: ‘Ho! Ha! Hoofs!’
Ze gaat weer waardig zitten. Ik zeg: ‘Leuk optrekje heeft u hier, mevrouw.’ En ik ga naar een metalen ridderpak in de hoek van de kamer. Ik open zijn vizier en zeg op grappige wijze: ‘Goedemiddag, u ook.’
‘Dat is Raimbaut,’ zegt de comtesse, ‘en Raimbaut doet alles wat ik zeg. Raimbaut, snijd deze bezoeker aan flarden.’
Nu is het tijd om halsoverkop te vluchten, en u weet hoe dat in dromen gaat: je springt over muren, op daken van belendende panden, je rent door stegen, je pakt een losse steen uit de muur en gooit die steen naar Raimbaut, die er niet warm of koud onder wordt en die steeds dichterbij komt met dat zwaard. Je gaat rechtsaf, een volgende steeg in, maar er is geen uitweg meer. Je pakt een briefje van vijfentwintig uit je rechter broekzak en houdt dat briefje omhoog voor Raimbaut — alles om de fatale zwaardslag te voorkomen! — maar het slot van het verhaal is toch die zwaardslag, waardoor je zwetend wakker wordt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten