vrijdag 31 oktober 2008

Dienstmakkers

Ik heb in 1971 dertien dagen in dienst gezeten, in de kazerne van Kampen. Het was nog verplichte dienst, toen. Als je niet kwam opdagen, werd je opgehaald door leden van de Militaire Marechaussee. Je kon ook wel ‘dienstweigeren’, maar dat was een heel gedoe: dan moest je een pacifist zijn of een Jehovah’s Getuige, dat hielp ook. Maar een pacifist zijn, als je nog maar negentien jaar bent! Ik ben trouwens nooit een pacifist geweest: er zijn jaren geweest dat ik een slagersmes onder mijn bed had liggen. Voor als er eens een dief zou binnenkomen.
Na dertien dagen van gezeur moest ik naar een dienstpsychiater in de kazerne van Utrecht, die mij geheel terecht afkeurde, met een S5, voor – meen ik – alle werk bij de overheid.
Die kazerne in Kampen was een kazerne waar je werd opgeleid tot communicatiespecialist – het was wel goed gezien dat ze me daar naartoe gestuurd hadden: ik schreef toen al stukjes zoals dit, en ook in dezelfde stijl – maar dat weerhield de heren officieren er niet van ons ook kennis te laten maken met het eeuwige, uiterst domme gemarcheer, het eveneens zeer domme gedoe op hun stormbaan, het vroege opstaan, en het uitnemen en weer in elkaar zetten van Uzi’s.
Afgelopen dinsdag was er een reünie van de lichting 1971-II, afdeling Kampen, in een Van der Valk te Vianen. Ik er dus ook maar heen. Ik kom daar en ik zie verschillende bekende koppen van ouder geworden jongens uit Veghel, Eindhoven, Schagen, een plaatsje in Zeeuws-Vlaanderen, Bodegraven, Sprang-Capelle, die ik sinds april 1971 niet meer had gezien.
Reünies geven redenen tot vreugde, zoals u weet, en het was met deze bijeenkomst niet anders. Het gepraat over de verschrikkelijk mooie tijd te Kampen was niet van de lucht.
‘Als er ook meisjes in dienst hadden gemoeten, en als er ook meisjes in Kampen waren geweest, had ik misschien overwogen géén S5 te halen,’ zei ik. ‘Want ik was niet tegen het leger, ik was alleen tegen de versuffende manier waarop men ons bezig hield. Voorts heb ik altijd mijn belastingen betaald, maar ik hield het in Kampen niet langer uit dan dertien dagen. Ik heb gezegd.’
Zoiets moet je niet zeggen op zulke vreugdevolle vergaderingen. Men kwam om mij heen staan, vooral die gozer uit Eindhoven keek zeer dreigend naar mij, hij kwam op me af, maar werd tegengehouden door een paar lui die zeiden: ‘Laat hem nou maar, Peet. S vijfje, die is niet helemaal in orde.’
‘Dat klopt,’ wist ik nog toe te voegen, voordat ik moest vluchten uit Vianen, ‘niet helemaal in jullie orde.’

donderdag 30 oktober 2008

Wie loopt waar?

Goedemiddag, beminde parochianen. Hier is uw kapelaan weer met nieuws uit de Onafhankelijk Katholieke parochie te Egmond aan Zee.
Gaat het goed met onze gemeente? Het gaat bovenmatig goed!
Maar dit wordt een verhaal over de dwaalwegen des heren dienstmakkers, zij die angstig en vertoornd rondlopen met de ziel Gods onder hun okselvocht. Je kunt ook beter gewoon Onafhankelijk Katholiek worden, zeg ik altijd, want dan zweet je minder.
U weet dat wij eens in de maand een oecumenische dienst houden in onze kerk. We hebben al diensten gehad met een Doopsgezinde dominee, met een Hindoe uit India, een Soefi uit Wassenaar, met een Mohammedaan uit Ammerstraal. Zo hadden wij afgelopen zondagochtend een dienst met een Bännistische prediker, Gerardus van Voorschoten uit Egmond-Binnen. Een zeer gelovig mens, leek het op het eerst.
We doen het altijd zo: een stukje Onafhankelijk Katholiek, een stukje andersgelovig, een stukje Onafhankelijk Katholiek enzovoorts. En aan het eind mag de andersgelovige een preek houden, waarbij ik gewoon naast het altaar zit en aan de mensen met armgebaren (‘Zou dit nu wel kloppen’ enzovoorts) duidelijk maak waar de feilen zitten in het betoog van de oecumenische wederspreker.
Afijn, de dienst gaat heel goed. Bänn is een voortreffelijke god, maar onze drie goden zijn ook niet misselijk, en zij zijn tenminste met z’n drieën. Man, vrouw, kind, de Heilige Familie. U kent het wel. Hoeksteen van de samenleving. Meneer Van Voorschoten klimt de preekstoel op en begint aan zijn preek. Die preek begint heel aannemelijk, al maak ik af en toe gebaren waaruit blijkt dat ik zijn stellingen betwijfel.
En opeens houdt hij op met preken. Hij stopt met praten. Hij wacht zeker ergens op, dacht ik. Wel een minuut stilte. Van Voorschoten kijkt de kerk in, van links naar rechts, en van rechts naar links. Zijn laatste woorden waren geweest: ‘Al schieten ze me dood!’
En ja hoor! De kerkdeur gaat open en vier mannen, gemaskerd, komen de kerk binnen en schieten met wat losse flodders op Van Voorschoten, die zogenaamd dood neervalt.
Wat de vier niet doorhadden is dat de Derpers wel wat gewend zijn. De vier werden overmeesterd (het waren de heren Geelvinck, De Beurs, Kaandorp en Grootjes, allen uit Egmond-Binnen) en tot een verklaring gedwongen. Uit die verklaring bleek dat het een actie was om een martelaar te maken van Van Voorschoten, de Bännist.
Ook dat is niet gelukt uiteraard, want ik ging snel de preekstoel op, waar Van Voorschoten zat weggedoken onder de lessenaar. Ik haalde hem aan zijn nekharen overeind, zegende hem en begon hard te lachen. De gemeente lachte mee. We gaan er geen politiewerk van maken, Bänn staat zo al in zijn hemd.

woensdag 29 oktober 2008

Bänn

- Daar loopt Bänn!
- Wie loopt waar?
- Daar! Bänn!
- Ken ik niet. Naam is mij onbekend.
- Maar daar loopt hij! Onze God die Mens geworden is om Samen met ons te Lijden.
- Ik weet nog steeds niet welke grasduiner je bedoelt.
- In die groene, gewatteerde jas. Hij loopt langzaam langs de winkels, zie je wel? Nou gaat hij de hoek om.
- En die heet Ben, net als jij.
- Niet Ben, maar Bänn. Want hij zei: ge zult mij herkennen aan opvallende kleding.
- Dus als er straks iemand langsloopt in een blauw sinterklaaspak, dan zeg je ook: daar loopt Bänn?
- Natuurlijk niet.
- Je zei net: hij zei. Wanneer zei hij dat, waar, tegenover wie?
- Nou...
- Ik wil documenten zien.
- Kijk...
- Je hebt geen idee, is het niet? Je hebt zomaar iets verzonnen.
- Nee, want hij heeft het gezegd.
- Weet je wat wij eens moesten doen?
- Nee.
- Wij moesten eens contact opnemen met meneer Van der Last.
- Wie is dat?
- Dat is een psychiater, die ik ken. Uit mijn depressieve tijden. Twee keer een uurtje met hem praten en je bent verlost van je godsdienstwaanzin.

dinsdag 28 oktober 2008

Onsterfelijk!

- Stel, we gaan een nieuwe religie maken.
- Oké. Een nieuwe religie, die moet een god hebben. Hoe heet hij?
- Bänn. Bänn heeft vanaf de duisterste tijden gezeteld op het kleine eiland Bänning. Ik weet niet of het eiland op deze 19e eeuwse foto zo heet, maar daar woonde Bänn dus.
- Ja ja. Tussen de vogels, neem ik aan.
- Tussen de vogels en de vreedzame slangen, ja.
- Wat at Bänn op Bänning?
- Als het etenstijd werd, daalde Bänn af van de berg, en ving hij een forelletje. Dat is geen punt. We moeten, geloof ik, geen Maria en Jozef introduceren, want dat is veel te moeilijk.
- Dus hij hep geen vader en moeder?
- Nee, dat is het beste. Want dan moet je weer gaan verklaren waar Maria en Jozef vandaan gekomen waren, enzovoorts. Dat maakt het verhaal alleen maar ongeloofwaardiger. Nee, Bänn is er altijd al geweest, vanaf het begin van de aarde. Klaar. Hij heeft de groei van alles, de hele ontwikkeling van creozoot of hoe heet dat, tot vis tot salamander tot hert en tenslotte tot de mens bevorderd.
- In zijn eentje?
- In zijn eentje heeft hij dat gedaan, toekijkend vanaf het godseiland Bänning. Zo moet je dat zien. Helaas zijn er onder de dieren ook roofdieren en ook onder de mensen vinden we ze, maar daar kon Bänn niets aan doen. Bänn is wel een god, maar almachtig is hij niet. Hij heeft alleen zo goed en zo kwaad als het ging, de dingen bevorderd.
- Dat is wel jammer, dat hij niet almachtig is. Aan de andere kant, dan heb je ook geen last van een oorlogje hier of daar, dus dat is goed. Waar is Bänn nu?
- Hij verkeert nu onder de mensen.
- Is hij een mens dan?
- Hij heeft zich getransformeerd tot mens.
- Aha. En waarom is hij niet eenvoudig op Bänning gebleven?
- Omdat hij de tijd gekomen acht.
- Je bedoelt, deze tijd van energiecrisis, geldcrisis, kredietcrisis, voedselcrisis, watercrisis, wat heb je nog meer voor crises?
- In deze crisistijd acht hij de tijd gekomen, op te treden! Naar voren te stappen en te zeggen: laat het allemaal aan mij over! Ik ben Bänn! Uw god!
- Tot zover kan ik helemaal met je mee gaan. Ik neem aan dat later nog wel bijbelachtige boeken geschreven zullen worden.

Vroeger ventten de bakkers

Dit was nu een goede gelegenheid geweest voor een titel zoals: Dingen die moeten. Dingen die niet meer moeten, zijn bijvoorbeeld de oliecentrales zoals op de foto.
Wat er moet gebeuren is bijvoorbeeld dit: vanaf de kust van De Panne tot en met Schiermonnikoog (ongeveer 500 kilometer): windmolens aanleggen. Dat levert je op zo’n kleine afstand al 50.000 (als je ze verstandig aanlegt) windmolens op. De stroom die je daarvan krijgt is al meer dan 10 kernenergiecentrales. De havens die je daarvoor nodig hebt (aanleg en onderhoud): werkgelegenheid!
Voorts: een industrie die ons elektrische auto’s gaat brengen. De Belgo, de Ned! Ik kan me niet voorstellen dat een bank daar niet achter zou gaan staan.
Wat er ook moet gebeuren: op elk huis een zonnepaneel.
En wat er - ik spreek nu even nationaal - ook zou moeten gebeuren: bouw het Markermeer vol met zonnepanelen! Plus de haven(s) om het geheel aan te leggen en te onderhouden.
Leterme! Balkenende! Maakt u zelf onsterfelijk!

maandag 27 oktober 2008

Dingen die moeten

Jan Siebelinks vader knielde op een bed violen, zag God en niemand schakelde een psychiater in. Dat zal nu toch wel niet meer gebeuren, denk je... Wel dat er nog enkelen zijn die zeggen een 3000 jaar oud woestijngodje te hebben gezien, maar nu word je naar de psychiater gestuurd. Toch?
Nog even over die Moses van gisteren. Zou het niet handiger en beter zijn geweest om in plaats van die Stenen Tafelen eenvoudig een papiertje naar Moses te laten afdalen? Ja, zegt u, maar toen schreven de mensen nog helemaal niet op papier. Juist daarom!, zou ik zeggen. Die God van ons is toch zeker almachtig? Dan is hij ook vooruitziend, en een paar duizend jaar maakt op het grote geheel toch weinig uit voor een God. Toch?
Vroeger ventten de bakkers – het spijt me dat er weinig substantie zit in dit stukje – hun waren uit met een houten bakkerskar. Vandaar dat de Ford Woody (waarvan op de foto een exemplaar uit 1942 is afgebeeld) op mij de indruk maakt van een bakkerskar. Maar eigenlijk is het een wagen voor een bekeerde christen.

zondag 26 oktober 2008

Nooit geloofd

Mijn twijfel aan het Godsgeloof begon al vroeg: bij het ontvangen van de Stenen Tafelen door Moses. Dat kán niet, was mijn reactie, daar zijn die stenen te zwaar voor! Dat kan die Moses nooit zo waardig doen.
Twintig kilo of zoiets.
Daar zullen andere mensen natuurlijk wel een verklaring voor hebben, maar het was voor mij sprookjestaal. Het was óf niet gebeurd, of het was in scène gezet.
Het was dus in scène gezet, redeneerde ik toen, met alle in scène gezette vespers, missen met drie heren en met alle orgelspel dat ik wel mooi vond, maar ook onbetrouwbaar.
Waarom onbetrouwbaar, dat katholieke geloof – trouwens, alle geloof – omdat het moet. Omdat je er niet zelf voor kunt kiezen. Er zijn natuurlijk altijd gekken die alsnog voor het katholicisme of voor de islam kiezen – uiteraard. Gekken heb je overal.
Maar het moest, en dingen die moeten – dat weten we nu allemaal – deugen niet.

zaterdag 25 oktober 2008

Op weg

Ik heb nooit iets geloofd. Ik heb nooit geloofd in een God of iets dergelijks. Geen enkele God. Wie er wel in geloofde, beschouwde ik als een gek, als iemand waar ik geen boodschap aan had.
Dat atheïsme begon al jong: bij het gedwongen op je knieën gaan, ’s avonds, of ’s ochtends in de kerk. ‘Dat is een mooie God,’ redeneerde ik toen, ‘je moet knielen!’
Ook het soort gebedjes dat je moest uitspreken. Ik noem een heel normaal gebedje:

Als je voor het slapen gaan
De dag eens laat passeren
Wat heb je vandaag goed gedaan
En wat ga je opnieuw proberen?

Het maakt je bewust van je leven
Je bent altijd klaar om te gaan
Want het is een gegeven
Onverwacht kom je voor God te staan.

Wij hadden toen – ik spreek over laat ons zeggen 1959 – andere gebedjes, dit is een gebedje van een katholieke dichteres Ria Boere (u moet ook eens letten op het prachtige metrum!). Wij hadden er meer duivels en hel enzovoorts in. Dingen dus waarin je niet kon geloven. Dat leidde bij mij al meteen tot de vraag: waarom wél geloven in het ene, en niet in het andere? En dus: waarom niet meteen de hele troep wegdoen?
Maar het waren niet de dingen die we thuis moesten doen. Het waren de dingen die we moesten doen van pastoor Bangert en kapelaan Beldrok van de H. Corneliusparochie te Limmen, die me tegenstonden. Het eeuwige knielen. Waarvoor potverdomme toch? Omdat jij langs me loopt met een monstrans?
Die dreiging: onverwacht kom je voor God te staan!, die dreiging is lang uitgespeeld. Maar ik heb er nooit in geloofd. Tot mijn veertiende jaar niet omdat die God me onbestaanbaar leek, en na mijn veertiende jaar niet omdat die God onbestaanbaar was. Ik ging boeken lezen, toen. Over het heelal en zo.

vrijdag 24 oktober 2008

De oudheid

Ik bedoel met oudheid alles wat vóór 1953 te zien was, mijn jaar van geboorte. Ik begrijp niet waarom sommige gebouwen (het prachtige postkantoor in Limmen, er zijn geen foto’s van) werden afgebroken, waarom sommige nieuwe gebouwen werden opgericht. Alles is lelijker geworden.
Er zijn natuurlijk wel enkele oorzaken aan te wijzen: de familie Van der Ee, een bouwfamilie, die samen met de familie Palkering heel wat kwaad heeft aangericht.
Ik woonde tegenover de familie Van der Ee, en daardoor had ik nogal wat contact met Marcel van der Ee - mijn leeftijd. Een jongen die het inmiddels ver geschopt heeft in de bouw, zoals u weet, maar die vroeger helemaal niets voorstelde. Op school: een nul. Buiten school: een schobbejak, een klier, een vuil stuk rotzak. Maar ja, ik vond Marcel toch op een of andere manier een aangenaam persoon. Ik was nog jong, hoe oud was ik? Acht? Negen?
Marcel zei op een gegeven moment dat hij nog iets leuks wist. Daar wilde hij wel op af. Het was iets bij de Palkeringen. De Palkeringen hadden grote schuren, grote bedrijven, toen. ‘Ik ga mee, op mij kun je rekenen,’ zei ik.
‘Dan moet je dit meenemen,’ zei Marcel, en hij had een geweer in zijn handen.
‘Dat is toch niet scherp geladen?’ vroeg ik.
Jawel, dat was het, en daarmee gingen we op jacht.
Wij op weg, en twee minuten later zijn we bij die grote schuren van Palkering.
‘Nu moet je uitkijken, want niemand mag je zien,’ zei Marcel, hoewel we volgens mij met dat geweer al twee minuten vol in zicht waren geweest. ‘Dus duik naast de weg.’
Naast de weg duiken had in de late jaren vijftig nog zin. Er waren greppels. Daar kon je in duiken.
Hoe het precies verder is gegaan, weet ik niet meer. Ik weet nog dat mevrouw Palkering me uit die greppel heeft opgehaald en me naar huis heeft gebracht. Waar Marcel was, weet ik niet meer.

donderdag 23 oktober 2008

Men moet zich geen zorgen maken

In de oudheid (1965-1971) fietste ik elke dag langs dit raadhuis. Het staat vier kilometer ten noorden van Limmen (de plaats waar ik woonde) en vier kilometer ten zuiden van Alkmaar (de plaats van het lyceum waar ik op zat). Dat raadhuis heb ik altijd een mooi gebouw gevonden; het stond en staat nog steeds op een terpje. Rechts (maar niet zichtbaar op deze foto) staat het Witte Kerkje, en linksachter u staat, eveneens onzichtbaar, de Oude Herberg, die later door brand is verwoest. Deze foto is gemaakt vanuit het noorden. De weg heet de Kennemerstraatweg, die links van het raadhuis doorgaat tot Limmen en die in Limmen plotseling Rijksweg heet.
Een winkel waar speculaas verkocht werd (klikt u vooral even op de foto), heb ik nooit gekend, helaas. Ik schat dat de foto gemaakt is rond 1915. Ik mis eigenlijk de trambaan die rond die tijd hierlangs gelopen moet hebben, van Alkmaar naar Castricum. Dat waren nog eens jaren van openbaar vervoer! Ik heb geprobeerd de data van aanleg en van sloop van deze trambaan te achterhalen, maar ik heb niets kunnen vinden.
Dat zou me tien vijftien jaar geleden grote zorgen hebben gegeven: dat je iets niet kunt vinden, waarvan je weet dat het er geweest moet zijn. Tegenwoordig maakt zoiets me niet meer uit: ik weet dat die trambaan er geweest is, dat hij liep aan de westelijke zijde van de weg (dus vlak langs het raadhuis). Ik heb er vroeger foto’s van gezien.

Zoek maar wat op

Dat is inderdaad mijn grote tip voor iedereen die wel eens zit met een, zoals ze dat dan noemen, writer’s block. Ze weten zelf ook wel dat dat block helemaal niet echt is, niet bestaat - maar vooruit. Het moet een naam hebben. Een writer’s block is eenvoudig dat je niet weet hoe je verder moet schrijven. Je bent bijvoorbeeld bezig aan een boek over twee mensen, waarvan de één een betrekkelijk slecht mens is, en de ander een betrekkelijk goed mens. Mijn advies is dan altijd: laat die betrekkelijk goede mens maar vallen, dan krijg je altijd een beter boek dan andersom.
Hetzelfde doet zich voor bij het blogschrijven. Bij het blogschrijven zoals ik het doe: minstens één stukje per dag. Ik begin me om 00.00 uur - elke dag weer - al zorgen te maken: hoe krijg ik een aardig stukje voor elkaar.
Daar zijn uiteraard ook trainers voor. De heer Gerard Verwellens: ‘Men moet zich geen zorgen maken. Dat is het eerste.’
De heer Verwellens is oprichter van het centrum De Spraakwaterval te Egmond aan Zee. Ik laat hem nu verder aan het woord.
‘In de professionele omgeving moet men zijn woordje kunnen doen. Op kantoor bijvoorbeeld, ja? Daar is het de omgeving voor! Dus daar doe je je woordje ook! Daar zeg je bijvoorbeeld: het is helaas onmogelijk dat we deze crisis nu oplossen. Een boekhoudcrisis, een marketingcrisis, whatever. Ja?
Ik was bijvoorbeeld laatst betrokken bij een geval in een financiële instelling waar men niet meer wist of emirates vertaald moest kunnen worden in emiraten. Hele vergáderingen gingen over die kwestie. Dan zou ik zeggen: kies toch voor kalifaten, en ga gewoon door met je werk!’

Maar eigenlijk zijn het gewoon die mooie plaatjes van bijvoorbeeld Shorpy Photo Archive die me soms op een idee brengen.

woensdag 22 oktober 2008

Een ongelukje voor de kust van Botswana

Aan de directie van Ben®.

Mijne Heren,
Ik schrijf u naar aanleiding van deze bekendmaking:
http://www.molblog.nl/Merken/7727.
Combineert u dat eens met de titel van dit blog, een titel die er al was op maandag 7 april 2008.
U zult dus wel begrijpen dat ik even contact gezocht heb met uw reclamebureau om mij een en ander duidelijk te laten maken.
De volgende transcriptie maakt alles duidelijk.

- Kees-Jan?
- Ja?
- Ga jij maar aan die campagne voor Ben.
- Ajakkes! Waarom moet ik dat nou weer doen?
- Zoek maar wat op, google maar wat, schrijf die campagne en zorg dat het er gelikt uit ziet.
- Oké. Wanneer moet dat klaar zijn?
- Gisteren.
- Goed hoor... Even wat opgooglen, dan krijg je altijd wel een goed idee... Aha! Ben twijfelt! Dat is mooi! Maar Ben moet helemaal niet twijfelen, natuurlijk. De klánten moeten twijfelen. Moeten mógen twijfelen zelfs! Nou, dat schrijf ik in een kwartiertje.

Zo is het dus gegaan, heren, op uw reclamebureau. Ik weet niet hoevele tienduizenden euro’s u voor deze campagne betaald heeft.
Op mijn vraag of ik als aanbrenger van het campagne-idee € 1.000 op mijn bankrekening ••.••.••.••• bijgeschreven mocht zien, werd door het reclamebureau negatief beslist. Misschien kunt u uw invloed aanwenden.

Met vriendelijke groet,
Ben Hoogeboom.

Met gezwinde vaart

- Je bedoelde natuurlijk: met gezwinde spoed.
- Vooruit, ja. Maar met ‘vaart’ lijkt het toch meer – maar ga verder.
- Mooi woord, trouwens: gezwind.
- Ja, het betekent gezond, stevig. Daarom past het ook beter bij vaart dan bij spoed. Haastige spoed enzovoorts.
- Dat heb ik begrepen. Waarom, of laat ik het anders vragen. Hoe
- Ik heb uw vraag begrepen. Welnu! U moet het zich zo voorstellen. Als zestienjarige teenager kom je voor het eerst aan het strand. In mijn geval: het strand van Castricum, Noord-Holland. Ik was daar één keer eerder geweest, samen met mijn moeder, toen ik vier of vijf jaar oud was, maar op zo’n jonge leeftijd denk je nog niet aan de gevolgen. Toen ik zestien was, kreeg ik scharrel aan een aardig meisje, dat lid bleek te zijn van een duikclub.
- Snorkels op, dus!
- Haha! Maar dat is alleen ónder water! Nee, maar het was een aardig meisje, Caroline. Ze dook in zee, ook. Ik dus meeduiken. Er liggen verschillende wrakken voor Castricum, Egmond, Schoorl in zee. Machtig interessant.
- Om die te exploreren.
- Om die te zien, ja. En het duikplezier werd steeds groter bij mij, kan ik wel zeggen. Dus daarvoor kunnen we Caroline wel dankzeggen! Het liep erop uit dat ik dook naar de mosselculturen in Zeeland, uiterst interessant!
- Maar nu de haaien.
- Kijk, de haaien in de Noordzee, daar heeft een mens geen last van. Maar van de haaien van de zeeën rond Australië...!
- Dat zie ik.
- Ik ben inderdaad een arm kwijtgeraakt daar.
- En een been.
- Dat is gekomen door een ongelukje voor de kust van Botswana, waar een enorm gevaarte van een soort haai me te pakken nam!
- Botswana?
- Inderdaad.
- Weinig ziekenhuizen daar, aan de kust, is het niet?
- Heel weinig...

dinsdag 21 oktober 2008

Het vaderland is gered

Gisteravond zag ik Tegenlicht, een van de beste televisie-programma’s die ik in jaren gezien heb. Het ging over zonne-energie. Dat onderwerp werd zo overtuigend gebracht, dat ik hoop dat ook twee of drie ambtenaren en leden van de Tweede Kamer het programma gezien hebben.
Er werd zo ongeveer gezegd: investeer nou niet in kolen, olie of gas. Investeer in de zon.
Ik zou eraan willen toevoegen: investeer ook in de wind. Maar zonnepanelen zijn inderdaad de toekomst. Ik voorzie dat we binnen tien jaar helemaal af zullen zijn van kolen, olie en gas. Elektrische auto’s zullen binnen vijf jaar op onze wegen rijden. Het Markermeer zal eindelijk benut gaan worden: je kunt er bijvoorbeeld 100.000 eilandjes met zonnepanelen in kwijt, die met de zon meedraaien.
Als we dat nu eens met gezwinde vaart deden? Met dezelfde vaart als we begin jaren zestig Nederland van gasleidingen voorzagen.

Glorievolle momenten

Dames en heren, klaar ja! Dames en heren, eindelijk is het moment aangebroken dat wij als Nederland onze eigen energie kunnen opwekken. We hebben geleerd van Spanje, van Duitsland, van India hoe het moet. Maar het is er!
Hoevele honderden jaren hebben wij niet moeten rondzeulen: met ons Indië, met het inmiddels failliete Njoew Jork, met het Midden-Oosten, met het gas uit Slochteren! Met de eisen die ons vanuit het Kremlin bereikten.
Dat is over en dat is definitief over. U kunt gaan slapen, zoals honderd jaar geleden een minister-president plechtig sprak, maar nu kunt u waarlijk gaan slapen. Want het vaderland is gered.
Voordat ik verder overloop, een woord van dank voor de ZEN. De Zonne Energie Nederland, applaus. Én uiteraard voor de Rabobank die de ZEN gesteund heeft!
(Matig applaus.)
Dus meneer Verhoef, u ook een groot compliment. En dan open ik nu: het centrum van onze energie-voorziening, het Markermeer!

maandag 20 oktober 2008

Ik ben nog even bezig

Ik bezit sinds 1980 het boek Life of Johnson door James Boswell, in een uitgave van de Oxford University Press. Onderop de cover staat nog Unabridged, en dat klopt wel: het boek telt 1400 pagina’s en doet er nog een kleine 100 pagina’s index bij. Het boek verscheen in 1791 voor het eerst, en was meteen een groot succes.
Waarom het zo’n groot succes was, kunnen we nu niet meer nagaan. Ten eerste is het geen normale biografie. Dat zie je al aan de allereerste zin: ‘To write the Life of him who excelled all mankind in writing the lives of others (...), [who] has been equalled by few in any age, is an arduous, and may be reckoned in me a presumptuous task.’ Het is een hagiografie, en nog wel één van de ergste soort. Er staat niets in het boek dat de nagedachtenis aan de geweldige Samuel zou kunnen bekladden, en werkelijk álles dat tot de glorievolle momenten van Samuel gerekend zou kunnen worden.
In 1755 had Samuel Johnson, samen met acht maten, zijn Dictionary of the English language geschreven, met daarin prachtige dingen als: ‘Oats. A Grain, which in England is generally given to horses, but in Scotland supports the people.’ Dat vermeldt Boswell niet in zijn Life, en hij vermeldt ook niet Johnson’s Gilles de la Tourette-achtige neiging van optreden in het openbaar.
Eigenlijk vermeldt de goede Boswell dus niets in die 1400 pagina’s dat de moeite van het lezen waard zou kunnen maken. Wel vermeldt hij bijvoorbeeld dit:
‘Of this year [1770] I have obtained the following letters:—’ en dan komen er zes of zeven voorbeeldjes van briefschrijverij, waaronder dit:
‘To the Rev. Dr. Joseph Wharton.
Dear Sir,—I am revising my edition of Shakespeare, and remember that I formerly misrepresented your opinion of Lear. Be pleased to write the paragraph as you would have it, and send it. If you have any remarks of your own upon that or any other play, I shall gladly receive them.
Make my compliments to Mrs. Wharton. I sometimes think of wandering for a few days to Winchester, but am apt to delay. I am, Sir, your most humble servant,
Sam. Johnson.’
Als je álles wat de man deed mooi vindt, maar je noemt niet de echt mooie dingen, je noemt uitsluitend de banale, doodgewone dingetjes, en dat in een boek dat 1400 pagina’s telt – dan is er iets mis. Maar ik heb dat boek gekocht, en ik heb er meteen zo’n 400 pagina’s van gelezen, verder ben ik nooit gekomen.
Eens zal ik de tijd vinden om het helemaal te lezen. Van begin tot eind.

zondag 19 oktober 2008

Niet meer douchen

En dan hebben we hier meneer Van der Velden. Meneer Van der Velden, u doucht niet meer?
‘Ik ben nog even bezig. Broodje kabeljauw.’
Dat is goed, dan zal ik eerst het publiek bezig houden met uw recordpoging. Kunt u rustig dooreten. We spreken over vrijdag 5 juni 1964, de dag dat de Beatles in Nederland kwamen. U weet het nog wel: een concert in Blokker, een rondvaart door Amsterdam, mensen sprongen de gracht in om maar dichtbij hun pophelden te zijn. En één van die mensen was Gert van der Velden. Hij besloot toen ook nooit meer te douchen.
‘Inderdaad!’
Inderdaad zegt hij. En hij wil, na 44 jaar geen douchekop meer gezien te hebben, wel eens in het Guinness Book of Records staan. Dat wilt u toch?
‘Wa!’
Eet u rustig door. Maar dat Guinness Book zegt geen bewijzen te hebben voor dit allemachtige record! Gódverdomme, wat stinkt het hier! Zet even een paar deuren tegenover elkaar open, alsjeblieft.
‘Broodje is op.’
Maar u heeft nog stukjes vis in uw baard hangen, meneer Van der Velden. Dames en heren, willen wij het record van de heer Van der Velden in het Guinness Book of Records hebben, ja of nee?
(Algemeen ja-geroep.)
Dat lijkt me wel duidelijk. We hebben een fotograaf bereid gevonden een foto van u te maken, meneer Van der Velden. Wilt u even gaan staan? Jakkes, wat een stank! Zo, foto is gemaakt. Dank u wel. Dan sturen wij die foto op naar het Guinness – Jézus man, wat een vuilnisbelt!

zaterdag 18 oktober 2008

Bekend probleem

Stelt u zich eens voor dat u in een klein Noordhollands dorpje woont – of nee, u woont gewoon in Egmond aan Zee. Hedenochtend om 09.18 uur helpt u een oudere mevrouw de straat oversteken. Bij het teruglopen over die straat struikelt u, u valt, en u breekt uw rechterarm. Bent u linkshandig? Nee, u bent natuurlijk rechtshandig.
Dus op naar het ziekenhuis, waar men uw arm, zoals dat heet, zet. De pijn valt u nog wel mee, u had gedacht dat het veel meer pijn zou geven. Arm in het gips, arm in een mitella. U kunt weer naar huis.
Waar loopt u zoal tegenaan?
Allereerst is het fietsen moeilijker geworden. U kunt met één hand nog wel opstappen en rijden. Linksaf slaan is ook nog wel mogelijk door één seconde het stuur helemaal los te laten en uw linkerarm uit te steken. Maar rechtsaf slaan is een stuk ingewikkelder, dat zal iedere correcte fietser beamen. Ik stel voor uw rechterbeen uit te steken, want u wilt volgende ongelukken natuurlijk voorkomen.
Het koken. Het zal u de eerste dagen niet meevallen: het schillen van aardappelen of wortelen, het fijnsnijden van peterselie, het uitsluitend linkshandig bereiden van jus, saus of soepen. Maar het lukt, al is het moeilijk om een pan aardappelen met water te vullen, éénhandig. Nu merkt u pas hoe handig een zwenkkraan is!
Een kopje koffie zetten zal u ook wel lukken.
Maar de afwas lukt u niet, éénhandig. Gladweg onmogelijk. U kunt wel allerlei oplossingen verzinnen door onder de douche te gaan, samen met alle af te wassen borden, vorken en pannen, en dat houdt u ook wel twee of drie dagen vol, maar dan komt het grote punt: u wilt niet meer douchen.
Hetzelfde geldt voor uw was die uit uw wasmachine komt. Hoe uw kleren éénhandig aan een lijn te knijperen?
Dat zijn dus de problemen waar u tegenaan loopt. Ik heb het nog maar niet over het schrijven van stukjes zoals dit.

vrijdag 17 oktober 2008

Er is wel wat veranderd

Ik ben de drummer van The Sunshines en hoe komen wij nou aan die naam? Nou, dat zal ik u eens uitleggen, anders komen er steeds maar vreemde berichten in de pers. Kijk, toen Cliff Richards begon, had hij een begeleidingsgroep die The Shadows heette. Zo keken ze ook: donker.
Je zou dan verwachten dat hun muziek dat ook is, maar nee hoor, die muziek van ze was van de allerlichtste soort. Pa pa pa paah pa pa pa pa pa pááh pa enzovoorts, nietwaar. Drie gitaartjes en een drummetje erachter, zo simpel als wat.
Wij begonnen in dezelfde tijd met The Sunshines, ook met drie gitaristen en ik dus als drummer. Maar wij maakten vrolijke muziek en zetten daar ook een vrolijk gezicht bij. We speelden overal, in alle zalen in Nederland, en technisch waren we, nou ik wil wel zeggen de beste beatgroep van Nederland. Geen woord van gelogen.
Afijn, het komt zo ver dat we in Engeland gaan optreden, en wie komen we daar tegen? Hank Marvin! Dat is die gitarist met die bril van The Shadows. Al een bekende persoonlijkheid in Engeland. Hank komt een stukje meejammen met The Sunshines, en het valt hem op dat de drums wel heel goed bespeeld worden. Hank was niet zo tevreden over de drumpartijen van The Shadows. Bekend probleem, hè. De drums worden niet strak genoeg gespeeld. En dat is mijn kracht: strak spelen, en geen poepelegeintjes.
Dus Hank begint daarover en hij kijkt me zo aan en hij zegt: kom jij maar eens mee, Jaap, dan kun jij bij The Shadows komen spelen. Zoveel en zoveel per maand ga je verdienen enzovoorts.
Dat zou iedereen doen, zeg je? Nou, ik deed het niet! Ik ben The Sunshines trouw gebleven. En nog steeds, als het nummer ‘My heart is full of you’ wordt aangekondigd - het enige nummer dat ik zing - wordt er bij gezegd dat ik bijna was weggekaapt door Hank Marvin, maar dat mijn trouw aan The Sunshines mij boven alles ging.

donderdag 16 oktober 2008

Toen was mijn liefde wel voorbij

Ik heb altijd gehouden van het land dat ons Marilyn Monroe bracht, de mooiste vrouw van de wereld. Ook de jazz en de blues konden ermee door.
Er is wel wat veranderd.
Ik loop wat gebieden na. De literatuur. Noem eens tien Amerikaanse schrijvers die u de moeite waard vindt. Het zal u moeilijk vallen er tien te noemen, terwijl het in het geheel geen probleem is vijftig of honderd Europese schrijvers te noemen. Amerikaanse dichters? Die bestaan niet.
De beeldende kunst. Ook beeldende kunstenaars zijn zeer dun gezaaid in Amerika. Met de muziek is het ook alweer slecht gesteld, tenzij u voorgeeft te houden van die afschuwelijke rap of van Madonna.
Over film weet ik niets, maar ik weet wel dat Amerikaanse films behoren tot de kinderachtigste, futielste, meest modieuze rotzooi die er op dit gebied is voortgebracht.
Kinderachtig en modieus, inderdaad, dat zijn de kenmerken van de Amerikaanse cultuur. Men denkt daar dat produkten die kinderachtig en modieus zijn, goed geld opleveren. En misschien doen ze dat ook wel, maar niet in huize Hoogeboom.
Mutya Buena is, meen ik, de naam van het meisje op de foto. Ze heeft een hitje gehad het afgelopen jaar. Ze wordt daar, borsten vooruit, als een mooie vrouw gezien. In huize Hoogeboom wordt ze gezien als een opgepimpt wezentje.

woensdag 15 oktober 2008

Ik ook!

Ik had als kind geen grote wensen en ook geen grote ambities. Ik wilde niet piloot of treinmachinist worden, ik wilde wel rondrijden op een flattenator, zoals er hierboven een op de foto staat. Dat leek me nuttig en ook aangenaam werk.
Het aangename ervan is dat je, langzaam voortrijdend, alle mensen kon groeten. Het nuttige leek mij dat de mensen zeker wisten, als je langs was geweest, dat de weg het hield. Het leek mij heel praktisch als elke gemeente een paar van die flattenators had rondrijden.
Later, toen ik tien of twaalf jaar oud was, zag ik eens een stuk weg geasfalteerd worden. Daar kwam zo’n flattenator aan te pas, die bovendien zwart van kleur was, en toen was mijn liefde wel voorbij.
Op die leeftijd ongeveer begon mijn carrière als uitvinder.
Ik zag mijn vader typen op een tikmachine en ook ikzelf ging op die machine aan de gang. Ik merkte dat er problemen waren met het tiklint, dus ik begon te peinzen hoe die problemen verholpen konden worden.
‘Het eeuwige tiklint bestaat uit twee linten’, tikte ik. Twee linten plus een bakje met inkt. Ten eerste moest het tiklint van stevig materiaal gemaakt worden, dus, leek mij, van metaal. Noem eens een stevig metaal dat niet roest, vroeg ik mijn vader. Zink, antwoordde hij. Zink moest het dus worden. Dun zink. Daarvan twee linten maken. Het ene lint doe je in de machine, het andere lint leg je in het bakje inkt, zodat dat lint geïmpregneerd kan worden door die inkt. Als je machinelint op is, vervang je het door het andere lint en doe je het eerste lint op zijn beurt in het bakje inkt.
Maar ik zag al gauw in dat dit toch niet de goede oplossing was: je had een mini-flattenator nodig om een zinken lint uit te deuken, en dat wordt teveel industrie. Toen begon ik aan een systeem van het onmetelijke tiklint. Links en rechts van je tikmachine had je twee enorm grote wielen, waar het tiklint vanaf liep en weer naartoe ging, het spijt me dat ik dit idee niet goed heb uitgewerkt en nu alle ins and outs niet meer weet.
Weer wat later kwam ik op het idee te gaan tikken zonder tiklint. Zonder enige vorm van inkt ook. Hoe gaat dat in zijn werk? Zo. De hamertjes waarop je letters staan, moeten van stainless steel gemaakt worden (ik had die woorden op de messen van mijn moeder zien staan, en dat leek me wel wat), en die lettertjes moeten ook razendscherp zijn. Als je een letter aanslaat, hak je die letter uit het papier. Je moet dus ook een metalen rol hebben op je tikmachine.
Wat doet de lezer met je getikte brief? Die houdt het papier eenvoudig voor een donker stuk karton. Hij kan hem zo gaan lezen.
Ik weet nog dat er allerlei bijkomende problemen waren, zoals de letters o, p of b. Hoe ik die problemen heb opgelost, weet ik niet meer.

dinsdag 14 oktober 2008

Het goede woord

Ik heb, bijna twee eeuwen geleden, typeles gehad. Toen ik dertien of veertien was, ging ik naar Instituut Sombroek te Heiloo, waar een toen ongeveer vijftig jaar oude mevrouw Sombroek ons les gaf. Het was nog in de tijd van de zware tikmachines, niet zo zwaar meer als de Remingtons en Underwoods op de foto (uit 1920), want er bestond kunststof, maar het waren kasten, de tikmachines van die jaren.
Waarom ik op dat instituut typeles ging volgen, kan ik nu niet meer nagaan. Goed, je kon er een typediploma behalen, en dat heb ik ook behaald. Ik kan nog steeds betrekkelijk snel met tien vingers typen. Dat heb ik daar geleerd. Maar waarom lessen gaan volgen voor iets dat je ook zelf kunt leren? Ik heb werkelijk geen idee.
Drie of vier jaar eerder kocht mijn vader zijn eerste Remington (of was het een Adler?). Daarop tikte hij zijn briefjes aan de leveranciers en rekeningen aan zijn klanten. Ik stond versteld toen ik hem zag tikken, dat wilde ik ook! Ik begreep ook meteen dat het hebben van een mooi handschrift definitief onzinnig was geworden, een begrip dat nu nog te zien is aan mijn voor derden onleesbaar gekrabbel.
Een paar jaar later kreeg ik die eerste tikmachine van hem cadeau.
Zo ging je de moderne wereld in. Van gekrabbel naar - het goede woord - geratel.

maandag 13 oktober 2008

Alle programma’s

In mijn hoofd waait de wind. Die wind waait er al sinds mijn zeventiende jaar, het jaar waarin ik voor het eerst depressief werd. Die wind gaat nooit liggen, het waait de ganse dag door.
Ik heb alle psychiatrische programma’s gevolgd, heb alle mogelijke pillen geslikt (behalve lithium), maar die wind bleef maar waaien, waait nog steeds in mijn hoofd.
Nu pas weet ik, nadat ik problemen met mijn hart heb gehad, een paar herseninfarctjes heb gekregen, en nadat Hadriana in mijn hoofd is komen wonen - nu pas weet ik hoe je depressies moet bestrijden.
Bestrijden is niet het goede woord. Ik ga nu een woord gebruiken waaraan ik een hekel heb: nu pas weet ik hoe je met je depressies moet omgaan. Verschrikkelijk woord.
Je moet namelijk niet in therapie gaan, als je alle soorten therapie al eens gevolgd hebt en je ook eigenlijk te eigenwijs bent om advies van anderen aan te nemen. In plaats van therapie volgen doe ik: niets. Ik accepteer eenvoudig de wind die in mijn hoofd waait, zoals een blinde accepteert dat hij niet kan zien.
Ik doe soms wat rek- en strekoefeningen.

zondag 12 oktober 2008

Eventjes stil

De afgelopen weken heb ik alles gezien: alle Netwerken, alle Nova’s, alle Enen Vandaag, alle Pauwen & Wittemans, alle journaals en alle uitzendingen van CNN, kortom alle programma’s waarin het woord ‘crisis’ opdook. Ik geloof dat ik nu wel weet wat er aan de hand is.
Er IS geen crisis. We leven niet in Noord-Korea, niet in Mozambique, niet in IJsland, niet in de Verenigde Staten, zelfs niet in Engeland. We leven in Nederland, waar we de boel op orde hebben.
Goed, de banken en de institutionele beleggers zijn dom geweest met hun riskante gokpartijen. Die zullen gewoon back to the basics moeten. Stoppen met geld stoppen in Amerika. Laten ze zich eerst maar eens keurig herstellen, de Amerikanen. Minder op de pof leven. Zelf geld gaan verdienen, dan komt alles wel goed.
Wat moeten wij doen? Als spaarders: vertrouwen hebben in de Rabobank, ING, ABN-Amro. Niet vluchten naar een Turkse, Russische of IJslandse bank, omdat daar een procent meer rente valt binnen te halen.
Als huizenbezitters: niet zeuren als uw huis ietsje minder duur is geworden. Uw huis is de laatste 18 jaar alleen maar duurder geworden. Nu eens een jaartje wat minder.
Als industrie: gewoon doorwerken.
Als overheid: idem dito.
Van een crisis is geen sprake.

zaterdag 11 oktober 2008

Brandhaard

Goedemiddag, dames en heren.
Ik ben gisteren bij het IMF geweest, midden in de brandhaard van de crisis, de Verenigde Staten van Amerika. En ik heb daar het volgende voorgesteld. Ja, u ziet me glunderen, en dat mag ook wel, hoor.
Wij wensen niet mee te doen, als Nederland, met de financiële crisis, heb ik gezegd. Linksom of rechtsom, we trekken ons terug uit de crisis. Daar werd natuurlijk om gelachen, want als je dat in het Engels probeert te zeggen, turning to the left or to the right – dat klinkt niet. Maar onze boodschap is duidelijk overgekomen, dat kan ik u verzekeren.
Allereerst schorten wij onze handelsbelangen met Amerika op, want zij zijn een onbetrouwbare handelspartner. Dat opschorten wil bijvoorbeeld zeggen: wij kopen geen JSF meer, daar stappen wij uit. We gaan wel kijken in Frankrijk of Zweden voor een ander vliegtuig.
U begrijpt wel dat dat als bruusk werd ervaren, daar. Maar bruusk of niet, Nederland doet dat niet meer. We gaan geen toestellen meer kopen die er nog niet eens zijn. Punt.
Ten tweede: we maken in Nederland een einde aan de financiële crisis, en hoe doen we dat? Door de Nederlandse banken te versterken. En hoe doen we dat? Welnu, dames en heren. Onze pensioenfondsen, die al die jaren hebben zitten profiteren en sjoemelen met uw geld, stoppen daarmee. Ze gaan uw geld doodgewoon op spaarrekeningen zetten bij de Nederlandse banken.
U kunt zich wel voorstellen dat het toen eventjes stil werd bij de IMF. Een Amerikaanse collega verzuchtte: the end of the free market mechanism! En zo is het inderdaad. Maar niet helemaal.
Nu de Nederlandse banken zo ontstellend rijk zijn geworden, willen ze natuurlijk met dat geld ook iets doen. Dat mogen ze ook. Onder strikt toezicht. Ze mogen hun goede geld steken in Nederlandse ondernemingen, niet langer in het buitenland, waar alles onzeker is.
We’ll pump our munney in our own economy, heb ik gezegd, en even kijken waar ik de rest van mijn tekst heb, o hier, and Holland will have their next Golden Age. Dat hoef ik niet te vertalen, dacht ik, ik dank u voor uw aandacht.

vrijdag 10 oktober 2008

Vaklui

Goedemiddag heren, blij dat u er allemaal weer bent. Heren van Velpon. Heren van Pritt. Heren van Tesa ook welkom. Heren van Scotch. Heren van Hansaplast. Heren én mejuffrouw Guldebrand van Sellotape. Allemaal welkom op het PLP, het pleister-, lijm- en plakbandoverleg.
Notulen van de vorige vergadering zijn natuurlijk goedgekeurd. Mee eens? Mee eens.
Uiteraard zitten we met de kredietcrisis enzovoorts, maar daar helpen de nationale overheden ons wel mee. Die plakken er een verbandje omheen van een paar triljoen dollar, dus daarover gaan onze problemen niet. Ons probleem is de gekko.
Een groot probleem voor onze industrieën. Ja, mejuffrouw Guldebrand? Koolstofnanoplaatjes inderdaad, daar zijn we inderdaad mee bezig, maar het duurt nog zeker tien jaar voordat we dat en masse kunnen produceren.
De gekko ondertussen hangt met zijn rare voetjes aan het plafond, en bedreigt zo onze industrieën. Biologen gaan naar Indonesië om de gekko te bestuderen. Heer Kalmhout van Velpon? Juist opgemerkt! Daar moet een einde aan gemaakt worden.
Wij kunnen niet met zijn allen, van de pleister-, lijm- en plakbandsector, de gekko als soort uitroeien. Dat kunnen wij niet, maar wij kunnen wel de aandacht verplaatsen. Van de gekko op iets anders.
Heer Krefeld van Pritt? Op de moslim. Een goed idee. Een voortreffelijk idee! Applausje voor de heer Krefeld!
Ze zeggen wel eens dat onze vergaderingen eindeloos duren, lijmen lijmen lijmen, maar dit is nu eens een voorbeeld dat het ook anders kan, nietwaar. De moslim. Moslimterrorisme.
Ik stel voor dat we nu allemaal naar huis gaan en volgende week hier weer terugkomen met plannen om van Indonesië een brandhaard te maken, ik sluit de vergadering.

donderdag 9 oktober 2008

Feeststemming

Kijkt u eens, wij zitten in de onderste regionen van de woningmarkt. Wij hebben geen last van die kredietcrisis. Het gaat vooral om je goeie naam: Van Benthem Voor Uw Goedkoopste Woning. Van Benthem Huizenbouw. Van Benthem Voor Uw Betrouwbaarste Hypotheek. Mijn zoon, die is electrizijn geweest, dus die kent het knetteren van de zweep, mijn zoon leidt nu de Van Benthem Groep. Vroeger deed ik alles zelf, maar als je zaak groeit, dan moet je een aantal dingen uit handen geven. Die moet je, zoals ze zeggen, dus deligeren.
Wat ik doe? Ik kijk rond en ik heb wat centen op zak en wat Heras hekwerk achter in m’n auto, daar komt het op neer. Want u heeft er geen idee van hoeveel krotten er nog bestaan in Nederland! Geen idee! Ik heb er al honderden gespot, zoals wij dat noemen. Je moet daar een oogje op hebben.
Wat ik dan doe, als ik weer een krot gevonden heb, is aankloppen, de bewoners een zakcentje geven en ze laten ophoepelen tegen het eind van de middag. Daar komt wel eens wat overreding bij kijken, maar dat gaat toch meestal van dankuwel alstublieft. En vervolgens zet ik een bord ‘Verkocht’ op het krot, ik zet er een paar Heras hekwerken omheen met een bord Van Benthem Huizenbouw, en ik ga aan de andijvie met moeder de vrouw.
Vervolgens komt er de volgende ochtend een groep Bulgaarse en Roemeense slopers, die het krot opruimen. Weg ermee, klaar! Ik heb al wat hopen verrot steen zien weghalen! Die Bulgaren en Roemenen verdienen zo ook een zakcentje. Ontwikkelingshulp dus.
Als de boel eenmaal na een dagje werk gesloopt is, dan zetten we er een prefab soort tuinhuis neer. Gas, water, elektra, daar hebben we weer andere Bulgaren en Roemenen voor. Vaklui.
En daarna ga ik naar Joop, die zit daar, voor de financiële afhandeling. We maken een advertentie en die zetten we op Marktplaats. Soms had het krot geen adres, niets. Dan maken we er Kamerwei 6 van, we zoeken een geschikte postcode en klaar is Kees. ‘Voor de startende koper: gloednieuwe woning midden in de natuur, 92.500 euro!’ Fotootje erbij. En laat de mensen maar komen, niet? De mensen komen ook snel, hoor. Soms al binnen 5 minuten staat de telefoon niet meer stil.
Dat doet Joop verder, de hypotheek en zo. Ik heb hem gezegd: je moet de eerste de beste koper nemen. Niet aarzelen, meteen toeslaan. Hij moet bijvoorbeeld 20.000 euro meteen betalen, dan zijn mijn eerste kosten er tenminste uit, de rest moet via Van Benthem Hypotheken.
En als ze een keer niet betalen, ja, dan neemt de Van Benthem Groep zijn maatregelen.

woensdag 8 oktober 2008

Eenvoudige regels

Dit is een stukje voor Wouters dochter. Hallo, hoe heet je? Dat weet ik niet, dus bedenk ik een naam: Kitty!
Ik ben vroeger net zo verlegen geweest als jij bent, Kitty. Ik kon geen woord uitbrengen als ik voor de klas stond en iets moest zeggen. Ik bloosde ook vreselijk en ik ging een beetje zweten. Al die mensen die me maar aankeken, ik werd er gewoon nerveus van.
Je zult wel begrijpen dat ik nooit in een feeststemming was als ik een spreekbeurt moest houden. Er kwam geen normaal woord uit me.
Ik zal je nu vertellen wat je daaraan kunt doen, Kitty. Let op!
Het gaat om drie dingen. Op de eerste plaats moet je zogenaamd naar het toilet, vlak voordat je je spreekbeurt moet houden. In het toilet gooi je wat water in je gezicht, en dat veeg je dan weer af. Klaar! Je bent nu lichamelijk fit om er aan te beginnen!
Maar ten tweede: de voorbereiding. Die is uiterst belangrijk. Wat kun je zoal doen om een spreekbeurt voor te bereiden? Je hebt het al geraden: die spreekbeurt opschrijven, van begin tot eind. Gewoon helemaal opschrijven op je computer. Waar werk je in? In Microsoft Word? Google Docs? Open Office? Het maakt niet uit, want die doen allemaal ongeveer hetzelfde.
Als je denkt: dit is een goede spreekbeurt, dit kan ik voorlezen - dan print je het uit.
Ik zal je nog een paar handige tips geven voor het schrijven. Op de eerste plaats deed ik er (in cursieve letters) zogenaamde regie-aanwijzingen bij, zoals ‘Publiek lacht hier’ of ‘Ernstig kijken’.
Die regie-aanwijzingen lees je natuurlijk niet op, maar ze geven je wel een seintje: o ja! Nu komt dit, nu moet ik dat doen! Bij ‘Publiek lacht hier’ bijvoorbeeld, na een grappige opmerking in je tekst, moet je het publiek ook gewoon uit laten lachen. Dus even wachten met doorgaan.
En in de tweede plaats zorgde ik altijd voor een goede eerste zin en een goede laatste zin.
Een goede eerste zin voor een spreekbeurt over de Elfstedentocht van 1963 is bijvoorbeeld: ‘Vroeger was het nog koud in de winter.’ Als je eens een spreekbeurt over Afrika moet houden, kun je bijvoorbeeld zo beginnen: ‘In de negentiende eeuw zei men Donker Afrika. Niet omdat er negers woonden, maar omdat het één grote jungle was en niemand er de weg wist.’
Ik had steeds dezelfde laatste zin. Het maakte niet uit waar mijn spreekbeurt over ging, ik eindigde steeds met: ‘Dit is toch zeer eigenaardig!’ En ik werkte ook bij het schrijven van mijn spreekbeurten toe naar die eigenaardigheid. Als je bijvoorbeeld een spreekbeurt moet houden over een boek dat je net gelezen hebt, en je hebt opgemerkt dat de schrijver steeds maar het werkwoord ‘gaan’ gebruikt waar het niet nodig is - dan kun je drie vier voorbeeldjes achter elkaar zetten en eindigen met ‘Dit is toch zeer eigenaardig!’
En nu het derde en laatste ding, Kitty. Je wilt natuurlijk beloond worden voor je spreekbeurt, en niet alleen met een z.g. Vroeger hadden we daar cijfers voor; een z.g. was een 8, 9 of 10. Dat was wel zo duidelijk, vind ik. Je moet dit op je school maar eens opnoemen, waarom ze geen cijfers geven.
Maar je zou naar je vader kunnen gaan, en hem zeggen: ‘Pap. Als ik vandaag voor mijn spreekbeurt een z.g. haal, krijgen we dan vanavond iets heel lekkers, dat ook heel ingewikkeld is om te maken?’ Reken er maar op dat zijn antwoord ‘Nou en of!’ zal zijn.

maandag 6 oktober 2008

Over ongeveer...

Over ongeveer een uur is ze weer hier, A.S. U zult het dus vandaag en morgen zonder stukjes van mij moeten stellen. Simpelweg omdat wij tweeën samen zo’n plezier hebben.

zondag 5 oktober 2008

Zo simpel is het

- Wij hebben het bijna nooit over atheïsme.
- Ik ben een antitheïst.
- Zo?
- Omdat ik tegen elke vorm van dictatuur ben. Ik ga niet knielen en buigen voor een dictator. Het maakt me niet uit of hij Christus Koning heet of Allah of hoe heten die andere goden ook.
- Dan ben je tegen de religie. Niet zozeer tegen God.
- Vooruit.
- Hoe leg je een gelovig iemand uit dat er iets zit in het atheïsme?
- Simple comme bonjours, zegt de Fransman.
- Zeggen sommige Nederlanders ook, hoor.
- Je vraagt zo’n gelovige eerst hoe oud hij denkt dat de aarde is. Als hij zegt: tussen de zes- en zevenduizend jaar, dan weet je: discussie is afgelopen. Want je moet het wel een beetje eens zijn over de basisdingen. Maar als zo’n gelovige zegt: vier en een half miljard jaar of vier komma zes miljard jaar, dan weet je dat je een gesprek kunt voeren.
- Je gaat het hebben over de grote getallen, kortom.
- Ja, je zegt dat er in de Melkweg een miljard sterren zijn. En er zijn miljarden Melkwegstelsels. Dus zijn er een miljard maal een miljard aantal sterren. In elk geval sommige van die sterren hebben planeten of hebben planeten gehad. Volgens eenvoudige regels van de kanswetten is de kans groot dat er ook elders in het universum leven is. Dan ga je terug, zo’n dertien miljard jaar.
- Naar de Big Bang.
- Ja. Daar weten we nog vrij weinig van, we weten bijvoorbeeld nog niet waar die Big Bang precies heeft plaatsgevonden. We kunnen wel zien en meten dat het heelal uitdijt, maar waar het precies is begonnen, weten we nog niet. We weten wel dat vlak na die Big Bang er nog geen elementen bestonden zoals ijzer, zuurstof, helium. Die zijn er gekomen nadat er sterren kwamen, het voert me te ver om je nu te gaan vertellen hoe ze er kwamen.
- Come to the point, zegt de Engelsman.
- Als er een God bestaat, zou die dus al op het allereerste moment moeten hebben bestaan.
- En het zou een grootmachtig opperheer moeten zijn geweest!
- Ja. Maar als je dat denkt, moet je toch eerst met de bewijzen voor zijn bestaan komen. Die bewijzen zijn er niet.

De minst slechte kandidaat

De minst slechte kandidaat voor het presidentschap van de V.S. is de man die op een moment zegt: hoeveel geld hebben we nodig? Bijvoorbeeld een triljoen dollar. Waar halen we dat geld vandaan?
Dat lijkt me nogal duidelijk. Van degenen die dat geld hebben. De Bill Gates, de Rockefellers. Van de mensen die al die jaren geprofiteerd hebben.
Mijn ideale kandidaat maakt dus een lijstje van zulke mensen, en als hij het wint, schept hij het geld weg van hun rekeningen. Klaar, zo simpel is het.

vrijdag 3 oktober 2008

Geen woord

Hier ben ik weer, uw kapelaan. Bij tal van kwesties wordt mij gevraagd: waar staat u nu in het debat? Zo ook in het debat der presidentskandidaten, aan de overzijde van de grote plas. Waar sta ik? Waar staan de Onafhankelijke Katholieken? Welk stemadvies zouden wij kunnen geven?
Welnu. Welke partijen hebben we? We hebben te enerzijde de heren Barack Obama en Joe Biden, en te generzijde de heer John McCain en mevrouw Sarah Palin. Van deze vier mensen is de enige interessante persoon mevrouw Palin, want je kunt wel ‘Change!’ roepen, je kunt wel charismatisch zijn, maar charismatisch ben ik ook. Ik geloof er niet zo in.
Die mevrouw Palin koestert extreme denkbeelden. Ze vindt bijvoorbeeld dat abortus onder elke omstandigheid verboden moet zijn. Ook na verkrachting. Alleen om dit krankzinnige denkbeeld is ze kandidaat vice-president geworden, want meneer McCain krijgt anders de bruinhemden, pardon, de evangelicals niet mee.
Mevrouw Palin zegt zelf ook dat ze pro life is. Als ze werkelijk pro life zou zijn, zou ze voor een terugtrekking van de Amerikaanse oorlogstroepen zijn, maar daarover hoor je geen woord. Sterker, ze zegt dat die in Irak moeten blijven. Weet mevrouw Palin wel dat van alle veldslagen en oorlogen die we tot nu toe gehad hebben, er precies 50% gewonnen zijn, en dus ook 50% verloren?
Zo denkt een onafhankelijke katholiek over zulke dingen. Amerikanen! Stemt u op de minst slechte kandidaat! Stemt niet op het koppel McCain-Palin!

donderdag 2 oktober 2008

Landgenoten

Wat zou het mooi en makkelijk zijn als je landgenoten uitsluitend zouden bestaan uit mensen van de soort Van Leeuwenhoeck, Huizinga, Oort en Karel van het Reve. Maar je kunt je landgenoten nu eenmaal niet kiezen.
Tot je landgenoten behoren ook de mensen die zich bij een voetbalwedstrijd in het oranje hijsen en die gezamenlijk juichen als er een doelpunt valt. Ik zou met zulke landgenoten geen woord willen wisselen: je weet dat ze nooit een boek van Rudy Kousbroek of Gödel, Escher, Bach van Douglas Hofstadter hebben gelezen. Je weet dat ze op een vraag over hun geloof hoogstwaarschijnlijk het domme antwoord ‘Er zal toch wel iets zijn’ zullen geven.
Toch ben ik blij een Nederlander te zijn, en heus niet alleen omdat het Wilhelmus een mooi stukje muziek is. En ook niet omdat de Afsluitdijk, de Deltawerken en Rembrandt en Vermeer mij trots maken. Ook niet omdat wij in Nederland, vergeleken met Polen, Italië, Rusland of de Verenigde Staten, veel minder corruptie en ook veel minder criminaliteit hebben.
Ik bedoel, dat komt er allemaal bij. Grote geesten, grote ingenieurs, grote kunstenaars.
Ik ben vooral blij een Nederlander te zijn omdat Nederland een klein landje is met een hoop buitenland. Wij zijn geen patriotten, wij kijken over onze grenzen. Klein maar sprekend voorbeeldje. Ik woon in Egmond aan Zee, een toeristische badplaats waar veel Duitsers op af komen. Er zijn een paar eethuizen, waarvan er één een menukaart buiten het pand heeft hangen, die in het Nederlands én in het Duits is gesteld. Dat is nou typisch Nederlands. Het Nederland waar ik bij hoor.

woensdag 1 oktober 2008

Gokken

Je leeft, dus je mokt.
Dit is het leefpatroon van een zeer grote groep Nederlanders. De zeurpieten, de zeikerds, de Wilders-stemmers. De mensen voor wie het leven nooit goed is of is geweest. Nederlanders zou ik ze willen noemen. Mijn landgenoten zijn het niet.

Je leeft, dus je jokt.
Volgens populaire psychologieboeken uit de jaren zeventig en tachtig jokt elk mens tien keer per dag. Ik ben zelf natuurlijk niet geheel jokvrij, maar tien keer per dag? Grote onzin, dat verhaal.

Je leeft, dus je fokt.
Dit zal de katholieken van vroeger en de mohammedanen van nu bekend in de oren klinken.

Je leeft, dus je dokt.
Want je bent schuldig. Zeggen de protestanten. Ik zeg: schuldig aan wie, aan wat, waarom in godsnaam? Leef!

Je leeft, dus je rockt.
Eventueel met een luchtgitaar.

Je leeft, dus je sjokt.
Dit zijn de depressievelingen en de neuroten. Tot deze groep heb ik behoord. Maar ik hoor nu tot deze laatste groep:

Je leeft, dus je gokt.
Deze groep van mensen zegt eenvoudig: je leeft, dus je sterft. Maar aan dat sterven wordt niet gedacht. Ook aan ziek worden of ziek zijn wordt niet teveel aandacht besteed. De mensen van deze groep gokken gewoon dat ze tijdens hun leven af en toe iets moois of iets aardigs of iets nuttigs kunnen doen.
Het plaatje is van Galilei op zijn sterfbed. Galilei heeft ook (goed) gegokt.