zondag 30 november 2008

Een tikje ingewikkelder

Ik ben nooit vatbaar voor griep geweest. Zo kwam het dat op een dag in november 1984 van de tien mensen die er normaal werkten bij Drukkerij Dekker te O., er slechts drie aanwezig waren: de baas, een drukker en ik. De andere zeven collega’s waren ziek. Ik was zetter, maar op zulke dagen moet je ook andere dingen kunnen: papier voor- en nasnijden, werktekenen, donkere kamerwerk enzovoorts. Je kon me niet gelukkiger krijgen dan op zulke ziektedagen.
Op die dag in november 1984 moest ik het tweemaandelijkse blad Paard & Koets zetten. Het was een tamelijk flinke klus, met aangeleverde kopij in diverse ouderwetse handschriften, alle moeilijk leesbaar. Het was een paginaformaat van 19x26 centimeter, tekst in twee kolommen gezet. Koppen: Bodoni. Broodtekst: Garamond. U begrijpt al wel dat het geheel een wat statische, ouderwetse indruk moest maken. Tussendoor plande ik wat fotomateriaal. Ik dus aan de slag, want de proef moest die dag de deur uit.
Na een kwartiertje komt de baas me vragen of ik niet papier wil voorsnijden voor de drukker. ‘Ik kom eraan,’ zeg ik. Papier voorsnijden is leuk werk. Het leukste eraan is het papier opschudden voordat het in de snijmachine gaat.
En zo kwam de baas me gedurende die dag nog tien keer vragen voor klusjes: papier nasnijden en de vouwmachine instellen, een paar foto’s opnemen met de reproductiecamera, een geboortekaartje voorbereiden. Het was drie uur en van de 24 pagina’s Paard & Koets waren er 9 af. Ik naar de baas, ik zeg: nu moet je me tot vijf uur met rust laten, dan is Paard & Koets klaar, en anders niet. De baas zegt: oké.
Om vier uur komt de drukker de studio binnen (een ruimte waarin ontwerpers, werktekenaars, zetters en dokatechnici werken, noem je een studio) en begint daar vreselijk tegen me te uit te varen: waar ik bleef, enzovoorts. Ik zei hem eerst dat ik, gezien zijn uitspraken, veronderstelde dat hij het monotheïsme aanhing. Dat viel niet goed. Toen zei ik dat ik zou komen als Paard & Koets af was, dus om vijf uur. Maar dat was ook niet goed, want om vijf uur zou hij reeds naar huis gaan. Einde werktijd. ‘Dan gaan we naar de baas,’ zei ik, ‘de baas moet maar beslissen.’
De baas besliste dat ik door moest gaan met mijn werk, dan kon ik daarna verder gaan met andere dingen.
Niet veel later werd de drukker ontslagen en vervangen door een redelijker mens.

zaterdag 29 november 2008

Een eenvoudig sommetje

In de dertig jaar (grofweg tussen 1970 en 2000) dat ik last heb gehad van depressies, las ik zeer veel. Ik las alles, tot en met de teksten op de potjes pindakaas (‘Ingrediënten: pinda 72%, plantaardige olie en vet (gedeeltelijk gehard), dextrose, zout. Deze pindakaas bevat nuttige voedingsmiddelen zoals plantaardige eiwitten en vitamine E’).
Ik las niet alleen veel, ik télde de tekst die ik las ook, op een wijze zoals ik gisteren in mijn hoofdrekenstukje liet zien. Ik wist op een zeker moment ook: ojee, er komt weer een depressie aan. Wat gruwelijk. Wat ellendig. Weer wat later wist ik al dat er een depressie op komst was als ik extreem veel begon te lezen.
Hoe ging dat tellen nu in zijn werk? Het begon met simpelweg de letters te tellen van de woorden die ik las. Dat aantal moest dan aan het eind deelbaar zijn door drie of vijf, was het dat niet, dan verklaarde ik de tekst ‘ongeldig’.
Later werd het een tikje ingewikkelder (dat deelbaar zijn door drie of vijf bleef). Hoe telde ik? Zo.
Er waren ‘niets omsluitende’ letters zoals de H, de C, de W of de J. Die letters tellen voor 1 punt. Er waren ook de i en de j, waar het puntje boven de letter ook een punt waard was. Die waren dus 2 punten waard. En dan waren er nog letters zoals de Q, de q, de 4, de b, die een ‘omsloten ruimte’ hadden en dus ook goed waren voor 2 punten. Tenslotte waren er de B en de 8, die twee omsloten ruimtes hadden, en dus voor 3 punten telden.
U snapt nu waarom Ben 6 punten waard is, en Max 4 punten.
Ik telde natuurlijk ook de vraag- en uitroeptekens, de puntkomma’s en dubbele punten (alle 2 punten waard), de komma’s en de punten (1 punt waard). Bovendien telde ik in het lettertype dat gebruikt was. Als de tekst gesteld was in de Times, was de g drie punten waard (want hij had twee omsloten ruimtes). Was de tekst gesteld in de Haas Helvetica (dat is een heel mooie schreefloze letter), dan is die letter slechts 2 punten waard.
Je moet er een beetje gek voor zijn, dat geef ik meteen toe.

vrijdag 28 november 2008

Het antwoord is dus: vier

We gaan hoofdrekenen. Een eenvoudig sommetje. Als de naam Ben 6 punten waard is, de naam Alice 8 punten (evenveel als de naam Wouter), de naam Didier 11 punten en de naam Masjenka 12 punten, hoeveel is de naam ik moet even een goede naam bedenken, moment... — Max dan waard?
En wie weet hoe hier gerekend wordt?

donderdag 27 november 2008

Vreemd blijf ik het vinden

Het wordt vreemder en vreemder. Dit stukje is een vervolg op mijn stukje van gisteren. Daarin noemde ik mensen uit plaatsen zoals Lisse, ’t Veld, Maarssen, Soest, Horst en ook enkele plaatsen (Bavel onder andere) in Noord-Brabant. We hadden nog niemand uit Oost-Nederland. Welnu, die zijn er ook bijgekomen: mensen uit Ermelo, Doesburg, Zwolle en Borne.
Ik verwacht dat de drie noordelijke provincies zich vanavond of morgen zullen aansluiten.
Al deze mensen stellen dezelfde vraag: hoeveel dagen duurde de vierdaagse van 1971. Het antwoord op deze vraag luidt uiteraard: vier. Bliksem, hitte, stormwinden of overstromingen kunnen niet verhinderen dat een vierdaagse vier dagen duurt. Of je nu loopt of niet. Vier dagen is vier dagen.
Na het stellen van die vraag kunnen ze dit blog aanklikken en hier dus het antwoord vinden op deze moeilijke vraag, en dat zullen ze ook wel doen. Maar waar komt die vraag vandaan? Daarover breek ik me het hoofd sinds ik hem tegenkom in mijn Feedjit-spionagesatelliet.
De vraag wordt gesteld sinds dinsdagavond, tien voor acht ’s avonds, en tot een paar uur geleden. Alice veronderstelde nog dat het typisch een vraag is die door een commerciële omroep gesteld wordt, maar dat lijkt me niet goed mogelijk, gezien het tijdschema. Ook mijn eigen vermoeden dat het om een vraag uit een computercursusboek voor ouderen zou gaan, lijkt me niet langer houdbaar.
Het moet dus een vraag zijn, die in een uitgave van de Vierdaagse te Nijmegen zélf wordt gesteld. Bestaat er zo’n uitgave? Vast wel. Ik stel me een quizje voor in die uitgave. Het antwoord is dus: vier.

woensdag 26 november 2008

Leest u maar even mee

Er is iets vreemds aan de hand op dit blog. ‘Ja ja, meneer heeft het eindelijk door!’ hoor ik u zeggen, maar dat bedoel ik niet. Iets raadselachtigs is er aan de hand.
In mijn rechterkolom staat mijn spionagesatelliet Feedjit, die mij zoveel plezier bezorgt, dat ik hem iedereen aanraad (onderaan klikken voor uw eigen blog of website, hij is helemaal gratis). Je kunt ook aanklikken: Watch in real time. Dat mag ik graag doen ’s ochtends, want dan kun je zien waar je lezers zitten, hoe ze op jouw blog gekomen zijn en hoe ze weer zijn weggegaan.
Ik deed dat vanochtend dus ook, en toen zag ik dat zes of acht mensen uit alle delen van ons land op mijn blog gekomen waren na het intikken van de google-vraag: hoeveel dagen duurde de vierdaagse van 1971. Mensen uit Horst, Soest, Maarssen, Lisse, ’t Veld, en uit nog een paar plaatsen in Noord-Brabant.
Ik zeg uiteraard: mensen uit Horst, Soest enzovoorts, weest welkom en geniet volop mee van het hier gebodene! Maar vreemd blijf ik het vinden: al die zes of acht mensen stellen exact dezelfde vraag, waarop het antwoord natuurlijk vier moet zijn, zoals een driedaagse drie dagen duurt en een vijfdaagse vijf.
Hoe komt dit?, luidt mijn vraag, die te mooi is om zuiver wetenschappelijk te onderzoeken. Ik spreek hier slechts een vermoeden uit. Ik vermoed dat er een cursusboek Computeren Voor Senioren bestaat, waarin die vierdaagse-vraag voorkomt en waarbij staat: ‘Tik deze vraag in het Google vak en druk op Enter. U krijgt nu diverse sites te zien, die u kunt aanklikken en lezen.’
Als u andere ideeën heeft, of zelfs meer van de zaak weet, kunt u uw commentaar hieronder kwijt.

dinsdag 25 november 2008

De wereld bijhouden

Ja! Ik ben journalist geweest, of laat ik het anders zeggen: ik heb bij de krant gewerkt. Maar nu houd ik al het nieuws nog steeds nauwkeurig bij! En dat noteer ik allemaal ook! Kijk hier: een notitie over de aanrijding die mevrouw De Groot had in september 1988. Houd ik ook bij! Want álles moet bijgehouden worden, anders is het weg. Leest u maar even mee: ‘Heden, de 19e september van het jaar 1988, werd te 16.11 uur, mevrouw A. de Groot aangereden door een behelmde jongeman op een rode bromfiets, merk: onbekend, waarop te lezen was een tekst ‘Safari’. De jongeman droeg donkere kleding. Zijn actie was onbetamelijk. Mevrouw De Groot was gekleed in haar lichtgroene, lange jas, zodat ze zéér zichtbaar was en gemakkelijk had kunnen worden ontweken. Een en ander werd door mij, G.W.L. Groen, gezien en genoteerd voor later gebruik.’
Dus zo doe ik dat. Niets ontgaat mij, maar soms loopt je hoofd over van het vele nieuws. Vandaag is bijvoorbeeld een zeer drukke dag met die kredietcrisis, president Obama met zijn nieuwe economische team, minister-president Balkenende die weer met iets nieuws op belastinggebied kwam, dus reken er maar op dat je meer gaat betalen, volgend jaar! Maar dat nieuws knip ik eenvoudig uit de krant en het knipsel berg ik op in die kast daar, ‘Europese Nieuwsfeiten’. Voor de Amerikaanse nieuwsfeiten moeten we naar een andere kamer, loopt u even mee — voorzichtig! — ziet u wel? Drie kasten, Amerikaanse, Aziatische en Afrikaanse Nieuwsfeiten. Nu moet u zich voorzichtig — voorzichtig, zei ik — omdraaien, dan gaan we weer terug naar mijn bureau.
Want de Kleine Nieuwsfeiten zijn voor mij even belangrijk als de gebeurtenissen in Thailand of de Congo. Hier heb ik bijvoorbeeld een aantekening: ‘De onaangekondigde prijsstijgingen van bloemkool in de Super De Boer, vestiging alhier’ of hier: ‘Waarom de jeugd met messen loopt: ongebreidelde angst!’ Daar heb ik zelf nog een onderzoekje voor gedaan, ik zag mijn buurjongetje lopen, ik zeg: Kees, kom eens hier! Hij komt, en ik vraag: draag jij een mes? Hij zegt: zeker! Ik vraag: Waaróm draag jij een mes? En hij zegt: omdat ik bang ben natuurlijk! En zo had ik weer een bruikbaar nieuwsfeit. Maar nu moet u de deur weer uit, dan kan ik verdergaan met de nieuwsgaring. Loopt u voor... Voorzichtig, wou ik zeggen.

maandag 24 november 2008

Ik ga op kantoor

Toen ik achttien jaar was en de middelbare school achter de rug had, was het 1971 geworden, en ik stelde mij de vraag: wat zal ik eens gaan studeren? Ik schreef al elke dag, en ik wilde schrijver worden, dus dacht ik: Nederlandse literatuur. Dat is een mooi onderwerp. Ik kende iemand uit Limmen die ook Nederlands studeerde, en hij liet me zijn boekenlijst zien van 50 of 100 boeken. Daar schrok ik toch van, want die boeken had ik allemaal (op 1 of 2 na) al gelezen. Dan kon die studie toch weinig voorstellen, dacht ik.
Ik ging dus maar een baantje zoeken, want dan kon ik ’s avonds doorgaan met schrijven. Het was mijn eerste en enige sollicitatie. Verder ben ik in mijn leven overal vanzelf ingerold. Ik solliciteerde bij ABC Press, een fotopersbureau op de Nieuwzijds Voorburgwal te Amsterdam, recht tegenover het voormalige Telegraaf-gebouw. De sollicitatie vond plaats bij meneer Imre Nagy (spr. uit: Nodzj), de oude baas en oprichter van ABC Press, dat nu overigens allang is verhuisd naar de Oudezijds Voorburgwal.
Wat was mijn taak: de wereld bijhouden, dat ten eerste, en ten tweede de bladen bijhouden. Die bladen waren alle Nederlandse kranten, week- en maandbladen minus de damesbladen, want daarvoor was een collega bezig. Deze twee dingen combineren door bijvoorbeeld een foto van de Vietnam-oorlog niet naar de Telegraaf te sturen (dat was een zinloze affaire) maar naar Vrij Nederland of de Volkskrant. Dan wist je vrij zeker dat die foto geplaatst zou worden en dus geld zou opleveren.
Voor de Telegraaf maakte je een stapeltje foto’s à la de bovenstaande, je stapte het Telegraaf-gebouw binnen, ging een mooie maar wel versleten trap op, liep naar het kamertje van Henk van der Meyden, die dan zei: ‘Wat heb jij, jongen!’
‘Foto’s!’ riep ik dan terug.
‘Foto’s! Ik moet verhálen hebben!’

zondag 23 november 2008

Hoe de mensen leefden op de pampa’s

Toen ik in de tweede klas kwam (in 1960) kregen we meester Briefjes. We hadden in de eerste klas juffrouw Dekker gehad, die altijd rode wangen had. Appelwangen, zei ze zelf. Meester Briefjes gaf les op zijn eigen manier. Dat kon toen nog, want je werd nog niet — zoals nu — als een functioneel onderdeel van de samenleving gezien. Een onderwijzer kon alles doen wat hij wou: CITO-toetsen bestonden nog niet.
Daaraan hebben wij dus het leuke onderwijs van meester Briefjes te danken gehad. Ik herinner me zijn lessen nog zeer goed, terwijl de lessen die ik tien jaar later op de middelbare school kreeg allemaal al uit mijn geheugen zijn verdwenen.
Leuk was bijvoorbeeld zijn manier van lesgeven in de Tafels der Vermenigvuldiging. Die werden klassikaal opgedreund, waarbij hij muzikale accenten aanbracht en de zaak ook prachtig dirigeerde. Hij liet ook zien waarom het getal 63 (zeven keer negen, én negen keer zeven) door zeven en door negen deelbaar is.
Maar het mooist waren zijn verhalen over bijvoorbeeld de Mato Grosso, over de Alpen, de Rocky Mountains, over Livingstone en Stanley, over de Zuidpool. De Zuidpool wees hij dan aan op de wereldkaart die rechts aan de wand hing. Vervolgens schreef hij op het schoolbord ‘Zuidpool’, tegelijk even uitleggend waarom het níet ‘Zuitpool’ moest zijn. En dan kwam het verhaal, vol van de aangrijpende gebeurtenissen rond Amundsen, Scott en Shackleton. Sneeuwstormen. Bittere koude. Dood. Om een en ander te illustreren, liet hij plaatjes rondgaan.
Wat ik maar wil zeggen: aan een onderwijzer die een verhaal kon vertellen had je iets. Het maakt trouwens niets uit wat je vertelt aan de kinderen. Je maakt ze gewoon deelgenoot van je interesses.
Ik weet niet meer in welk verband meester Briefjes mij vroeg: ‘En wat wil jij later worden, Ben?’
‘Ik ga op kantoor,’ antwoordde ik.
‘Dus je gaat niet met je handen werken?’
‘O nee! Met mijn hersenen!’

zaterdag 22 november 2008

U-bochtje

- Dag, Bertus.
- Dag, Grard. Denk jij ook zoveel terug aan vroeger?
- Mooie tijd was het.
- Toen waren we nog jong.
- Toen punnikten de meisjes nog, ja.
- En moeder stopte je kousen ’s avonds.
- En die kousen lagen ’s ochtends weer vrolijk naast je bedje.
- Lagen? Die kousen konden rechtop staan. Van de stank.
- Mooie tijd. En wat moesten wij doen?
- Wij moesten naar school.
- In de kou.
- Godverdikkeme, wat kon het toen koud zijn!
- Ik zou best weer eens zo’n wintertje willen hebben.
- Wij zijn natuurlijk gehard. Gezicht onder het ijs.
- Kwamen we op school.
- Meester Bavink.
- Met zijn bolle kop. Zijn korte pootjes. Zegt hij: ‘Jongelui!’
- Dat zei hij elke ochtend, ja. En dan begon de les.
- Wij hebben de beginselen geleerd.
- Van meester Bavink.
- Dan wees hij met zijn stok op een wereldkaart en dan noemde hij een plaats.
- Karaganda!
- Ja, of het Fiji Eiland, Stille Zuidzee.
- Bloemfontein, wat daar allemaal verbouwd werd.
- Hoe de mensen leefden op de pampa’s.
- Allemaal dingen die wij weten.
- Dingen die de tegenwoordige jeugd niet meer weet.
- Hou op over de tegenwoordige jeugd. Geen mentaliteit.
- Ze zijn ook niet gehard meer.
- Veel te zacht, die winters.

vrijdag 21 november 2008

Naamgenoot

Ha die Wouter!
Je bent m’n eerste slachtoffer, zo waar als ik hier zit, jongen! Luister. Of nee, kijk eerst maar eens naar de naam van de afzender. Inderdaad, ik heb dezelfde naam als jij, jongen. En mijn vader heette óók Wouter van den Berg en die stuntvloog tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Ik ben van 1918 en ik ben leraar Werktuigbouwkunde geweest op de Eerste Ambachtsschool te Alkmaar. Dat was nog in de tijd dat je de jongens wat kon leren. Als ze tegenwoordig een U-bochtje moeten maken, moet je eens zien! Daar komt niets meer van terecht. De jeugd weet niet eens meer wat een U-bochtje is of waar het voor dient!
Maar luister. Wat er moet komen — want ik heb niet genoeg plezier gehad in mijn leven. Wat er moet komen is een Wouter van den Berg Fundatie. Voorzitter: Wouter van den Berg (dat ben ik dus). Penningmeester: Wouter van den Berg. Secretaris: Wouter van Berg, en dat zou jij dan mooi kunnen worden. Je schrijft toepasselijke stukjes, jongen! Leden: heten ook allemaal Wouter van den Berg. Dus ik heb nog wel een tijdje zoeken!
Wat doet die WvdBF nou zoal? Op de allereerste plaats laat de WvdBF geen kans voorbij lopen om gelden te verzamelen, die nodig zijn voor de verwezenlijking van doelstellingen, die ook internationaal van aard kunnen zijn! Daar staat het al in zijn zuiverste vorm. Jij bent vertaler, heb ik gezien, dus jij weet wel hoe dat in het Engels, Frans en Duits moet klinken.
Dus als je er wat voor voelt, ik bedoel, je begint met een advertentie op het internet met een foto van een Indiase theeplantage. Daar zet je als grote kop boven: Hulp gevraagd! En onder die foto zet je zoiets als: De onder zakenlieden gerenommeerde Wouter van den Berg Fundatie vraagt om uw geldelijke steun bij dit project in India.
En een week later neem je bijvoorbeeld een waterput in Malawi of rendieren in de schemering in Oost-Siberië. Het maakt niet uit. Als de mensen hun geld maar storten op onze rekening!
Je vraagt misschien waarom er alleen maar Wouters van den Bergen in onze stichting mogen zitten. En dan vraag ik jou, jongen: waar heb je ooit ter wereld een vertrouwenwekkender naam gevonden?
Dus doen we het?

Je Wouter van den Berg.

donderdag 20 november 2008

Meer dan twintig jaar geleden

Meer dan twintig jaar geleden overkwam mij eens het volgende. Een collega van me was bezig een stukje staal te slijpen of te schuren of hoe heet dat. Hij had geen beschermende kledij aan, hij droeg ook geen bril, dus ik ren op hem af en ik zeg: ‘Je moet naar je toe bewegen! Want die staalsplinters...’
Hij zegt: ‘Zo dus?’
En op het moment dat ik ‘Ja!’ zeg, vliegt er een staalsplintertje recht de lens van mijn linkeroog in. Hoe de precieze route van het splintertje geweest moet zijn, valt niet meer te achterhalen. Gezegd zij, dat ik ook toen al een bril droeg.
Ik dus naar het ziekenhuis toe, waar in de afdeling Oogheelkunde een oogarts werkzaam was met de vertrouwenwekkende naam W.Th.F. de Génestet. Hij zou me helpen. Ik vond in mijn geheugen enkele regels van zijn naamgenoot uit de 19e eeuw (Geneeskunst is een aardig vak, / Dat kunt ge aan ’t kerkhof vragen!) die ik oplepelde.
De oogarts glimlachte en zei: ‘Goeie dichter, hè?’
‘Nou en of,’ zei ik.
Enfin, uiteindelijk werd de staalsplinter operatief verwijderd. Ik ben het licht in mijn linkeroog kwijt, wat u kunt constateren als u mijn foto eens goed bekijkt, maar dat heeft me natuurlijk niet verhinderd vrolijk rond te rossen in mijn Aston Martin V8 Vantage. Je botst wel eens ergens tegenaan, maar grote schade is nog niet voorgekomen.

woensdag 19 november 2008

Heeft u daar een cursus voor gevolgd?

- En daar is onze volgende gast: Hoessein Al-Badr!
(Applaus.)
-
Meneer Al-Badr, u bent nu twee dagen minister van Energie. Hoe bevalt het u tot zover?
- Het bevalt mij goed, maar het departement mag wel eens een keer opgeschud worden.
- Opgeschud? Hoezo?
- Wel, er zijn een aantal ambtenaren, stegiosaurussen uit het tijdperk van de PvdA, van het CDA zelfs, die...
- Dat is wel een heel lange tijd geleden!
- Dat is inderdaad meer dan twintig jaar geleden, ja. Maar die ambtenaren zitten er nog steeds, en niet op de minste posten. Die mensen hebben vroeger ongetwijfeld hun waarde gehad, maar het is nu tijd voor een nieuwe generatie.
- Gelijk heeft u.
- Ja, die mensen hielden zich nog bezig met de kolencentrales bij Delfzijl en ze maakten plannen voor nóg een kernenergiecentrale. Hopeloos ouderwets.
- En waar gaat u zich mee bezig houden? Wat zijn uw plannen?
- In de komende vier jaar zal het Markermeer gevuld zijn met zonnecollectoren. Nu is het Markermeer nog maar voor één derde gevuld, zoals u weet. Dat moet vol. En ten tweede zal de kust in zijn geheel worden volgebouwd met windmolens. U weet dat er problemen zijn geweest met Terschelling en Ameland en ook met enkele Zeeuwse kustgemeenten. Die problemen zijn uit de weg geruimd, ik heb vanochtend verschillende vertegenwoordigers uit die plaatsen op het ministerie ontvangen. Problemen zijn uit de weg.
- Dan zijn hier nog wat vragen die door de kijkers zijn gesteld. Vraag één komt van de heer Moedema uit Heemskerk: heeft u daar een cursus voor gevolgd?
- Jazeker, meneer Moedema! Ik heb natuurkunde gestudeerd aan de Universiteit van Leiden en heb later de specialiteit Energievraagstukken gekozen.
- Dan is er nog deze vraag van mevrouw Kloof uit Schagen, die zich afvraagt hoe het met uw afkomst zit.
- Ik ben, net als u, mevrouw, Nederlander, Europeaan en wereldburger. Mijn overgrootvader Hassan Al-Badr (God - zo Hij bestaat - hebbe zijn ziel) kwam uit een klein Egyptisch dorpje in de buurt van Abu Simbel. Hij vluchtte in het begin van deze eeuw naar Nederland, en daar zit ik nu!

dinsdag 18 november 2008

In levenden lijve

Soms doen mensen vreemde dingen, maar het vreemdst vind ik ze als ze uitroepen: ‘Ik heb God gezien!’
Jarenlang heb ik gedacht dat het het beste was, te vragen: ‘En? Hoe was het met ’m?’ Maar dat vind ik nu niet meer het beste. Het beste is dóór te vragen. Je begint met te vragen: wélke God heb je gezien? Thot? Donar? Baäl? Zeus? Dan blijkt dat ze Gód hebben gezien.
Ja ja, denk je. Maar nu komen je echte vragen pas: waar, wanneer, hoe laat, waar was God toen je hem zag, zag God jou ook, praatte hij met je, was hij al oud of nog betrekkelijk jong, wat voor jasje had hij aan, welke kleur had zijn broek, droeg hij laarzen, had hij net als Sinterklaas een staf bij zich of net als Donar een moker, enzovoorts enzovoorts. Alles om de verdoolde schapen maar weer in het gareel te krijgen.
Want a) ze liegen glashard dat ze God hebben gezien, of b) ze hebben de illusie dat ze God hebben gezien. ‘Een strálend licht!’ zei hedenochtend een oudje tegen me, in het locale bejaardenhuis. Ja ja, dacht ik weer, en ik ben er verder maar niet op doorgegaan door bijvoorbeeld te zeggen dat ikzelf ook geregeld stralende lichten zie, al was het alleen maar op de Hubble-ruimtefoto’s.
Wat dan altijd weer blijkt, is dat zulke God-zieners lid zijn geworden van een Pinkstergemeente of een gebedsgezenersgroepje, want daar zitten meer mensen die God ook gezien hebben en het is altijd fijn om dat gevoel met elkaar te delen.
U weet nu dus wat u kunt doen als er een volgende keer weer een Jehovah’s Getuige aanbelt. Doorvragen, doorvragen, doorvragen. U heeft God gezien? En op welke datum was dat dan? Sprak hij in het Nederlands of sprak hij in een tongentaal? Maar hoe kon u hem dan verstaan? Heeft u daar een cursus voor gevolgd?
U begrijpt dat het voor ondergetekende steeds een groot plezier is de spot te drijven met zulke mensen.

maandag 17 november 2008

We kunnen wel wat gaan wandelen

Ik ben, door een hersenziekte waaraan ik lijd: heimwee, een slecht reiziger. Ik voel me veilig binnen het gebied dat begrensd wordt door de plaatsen Beverwijk, Uitgeest, Alkmaar en Bergen. Daarbuiten kom ik nauwelijks. Nog veiliger is natuurlijk Egmond aan Zee, en het állerveiligst voel ik mij als ik thuis ben.
Maar soms moet je alle gevaren trotseren die maar te trotseren zijn: ik ga 10 december a.s. naar de presentatie van de eerste twee delen van het Verzameld Werk van Karel van het Reve. Die presentatie zal te Amsterdam worden gehouden, op een adres dat ik wel ken, maar waarvan ik niet zeker weet of ik het hier mag noemen. Te Amsterdam dus.
Voor een gemiddeld mens is dat een wissewasje. Nietwaar, je gaat per trein naar Amsterdam, en in Amsterdam pak je een tram. Kunstje van niets.
Voor mij niet.
Het zal wel trillen en zweten worden, maar ik prijs me gelukkig dat Alice meegaat. Zij zal me van mijn heimwee verlossen. Kan ik eindelijk Wouter eens in levenden lijve ontmoeten, want hij zal ook bij die presentatie aanwezig zijn.
(O ja, Wouter. Ik mis in je blogroll de site van je vrouw Carla en de even grandioze site over het vertalen.)

zondag 16 november 2008

Rossige Jolanda!

Ze was mijn eerste liefde. Ik was zestien, zij ook. Hoewel ik uit goede bron vernomen heb dat ik behalve gek ook grappig ben als ik dronken word, was Jolanda de eerste die me zei dat ze niet van dronken kerels hield. Ze had daar deze speciale uitdrukking voor: ‘Drank in de man, ijs in de vlam.’ ‘Dat rijmt niet,’ zei ik dan, maar dat hoefde volgens haar ook niet.
We ontmoetten elkaar tijdens de Limmer kermis. Het Eerste Deunen te Limmen vond plaats op kermismaandag, begon ’s ochtends om tien uur en eindigde, dronken, om vier uur. Het waren zes uren van hevig drinken en harde muziek. Jolanda stond naast de viskraam achter Het Hoekje, kroeg te Limmen.
Ik zei: ‘Dag.’
Zij: ‘Idem dito!’
Ik: ‘We kunnen wel wat gaan wandelen.’
Zij: ‘Dat is precies wat ik ook wou voorstellen!’
Ik: ‘Zullen we naar het Stet wandelen?’
Zij: ‘Prima!’
Het Stet was een sloot aan de andere zijde van het dorp, waar tijdens de kermis allerlei verboden dingen gebeurden. Je had daar bootjes liggen waar je zo op kon komen. Het was zaak voor de straatjeugd je ‘eigen’ boot in te nemen voordat iemand anders het deed.
Ik zeg tegen Jolanda: ‘Ik heb daar een boot.’
Zij: ‘Mooi!’
Wij dus rustig wandelen naar het Stet. Half uurtje kuieren, onze handen hadden elkaar verenigd in de katholieke bidhouding. We komen bij het Stet aan, blijken alle boten al bezet te zijn.
‘Jij hebt hier een boot?’ vraagt Jolanda.
‘Nee, ja, nee.’
De rest van de dag hebben we in het gras gelegen. De meeste problemen hebben we op die middag opgelost.

zaterdag 15 november 2008

Ze hebben tegenwoordig overal cursussen voor

Beminde parochianen!
Het zal u niet ontgaan zijn dat uw kapelaan zich op het doornige pad der lust & liefde heeft begeven. Ik stel u voor: Alice S.!
Alice is, eerlijk waar, de eerste vrouw met wie ik een vleselijke bekentenis heb gehad, dat wil zeggen, sinds mijn zestiende jaar toen mijn kalverliefde voor de roodharige Jolanda mij verleidde tot soortgelijke genoegens. O Jolanda...! Rossige Jolanda!
Toen mijn buurman gistermiddag langskwam en Alice en mij ineengestrengeld zag liggen, zei hij: ‘Dag kapelaan, nat herfstweertje hè!’ Ik zei hem: ‘En dit is Alice, buurman.’ Hij daarop: ‘Nat herfstweertje, inderdaad!’
Want dat verwachten de mensen niet van hun celibatair levende kapelaan. Welnu, het celibaat is voorbij, kan ik u zeggen! Het was toch maar een erfdeel van het Roomse katholicisme, en wij zijn de Onafhánkelijk Katholieken!
Wie is dan die Alice?, zult u zich afvragen.
Wel, Alice is een gelovige vrouw van ongeveer mijn leeftijd en zij is er geensdeels op uit haar lusten op mij bot te vieren, zoals ook ik er niet op uit ben dat met haar te doen. ’s Ochtends knielen wij eerst en doen wij samen ons gebed (‘Heilige God, heilige Moeder, heilige Zoon’ enzovoorts), daarna doen wij een ‘rondje Derp’ en treden wij in contact met de parochianen.
Vanochtend bijvoorbeeld kwamen wij mevrouw Zwart tegen bij boekhandel Dekker & Dekker, die ons aansprak: ‘Zo kapelaan. Fijn weertje. Is dat uw dochter?’ Ik legde mevrouw Zwart onze relatie uit, en zij keek begrijpend. Zij zei: ‘Dat celibaat moet ook maar eens afgelopen zijn. U heeft gelijk, kapelaan. Alice, welkom!’

vrijdag 14 november 2008

Welgemeende adviezen

Mijn buurvrouw, de zigeuneres, is een oude, alleenstaande mevrouw die, enigszins hardhorend, nog steeds gelooft dat alle wereldbewoners haar kinderen zijn. Ze komt éénmaal per dag bij me langs en onze conversatie begint onveranderlijk zo:
- Wilt u ook een kopje koffie, buurvrouw?
- Nee!
- Wát!? Géén koffie???
- Doe mij maar een citroenthee.
- Wilt u er suiker in?
- Die thee is al zoet van zichzelf.
Vervolgens vliegen haar ogen in het rond, op zoek naar de bitterkoekjes die ik speciaal voor haar inkoop.
- Dáár zou ik er wel één van willen hebben, buurman!
- Uiteraard.
Ik pak meteen twee bitterkoekjes en leg die voor haar neer. Ze pakt voorzichtig één van de koekjes en steekt die in haar mond, neemt een slok thee (‘dat is om de koek weg te soppen’) en dat is het punt waarop ze begint me haar adviezen mee te delen.
- Jij waait altijd met alle winden mee, buurman.
Dat doe ik inderdaad. Als iemand vindt dat de jeugd te losbandig is, ben ik het daar mee eens. Vindt iemand anders, een halve minuut later, dat de jeugd te meegaand geworden is, dan ben ik het daar ook mee eens.
- Je moet eens leren vásthouden als je eenmaal iets vindt, buurman.
- Maar ik...
- Jawel, en daar zijn ook gerust wel cursussen voor!
- Ja, maar...
- Cursussen waar je dat kunt leren.
- O vast, maar...
- Want ze hebben tegenwoordig overal cursussen voor!
- Daar heeft u helemaal gelijk in, buurvrouw.
- Ik las laatst in de zondagskrant dat er ook reiki-cursussen zijn. Dus!
- Reiki?
- Ja. Wat dat is, stond er niet bij, maar die cursussen zijn er.
Dan neemt ze het tweede koekje, ze neemt haar laatste slok thee en ze gaat weer naar haar eigen huis.

donderdag 13 november 2008

Mijne Heren

Ik heb er waarlijk mijn best niet voor gedaan, het gebeurde gewoonweg: ik woonde tussen 1985 en ’95 achter een nabijgelegen boerderij waarin Galerie Wimmenum was gevestigd. Ik kwam geregeld in die galerie, ik zorgde dat er een maandelijks galerieblaadje kwam, en ik schreef dat galerieblaadje ook vol. Zo raakte ik bevriend met enkele schilders en beeldhouwers, die mij vervolgens vroegen of ik geen openingen van hun exposities kon doen. De bedoeling was dat ik korte lezingen zou houden, met onderwerpen naar mijn eigen keuze.
En dat wou ik wel. Het waren exposities in Galerie Wimmenum, in galeries in Emmen, Den Bosch, Alkmaar, Nijmegen.
De teksten van die lezingen zijn allemaal verloren gegaan, helaas, maar de tekst van één van die lezingen weet ik me nog min of meer te herinneren:

Dames en heren,
Als u allemaal ietsje naar achteren gaat, dan is dat beter want ik heb een forse griep onder de leden en u weet hoe besmettelijk dat is. Dank u.
(Dat deed ik omdat ik rekende dat van elke 100 mensen er minstens 2 een griepje hebben, en ze zouden mij, depressief en weerstandloos, zeker aansteken.)
Ik ben geboren op 24 september 1953 - pardon, dat is het verkeerde vel, ik moet het volgende vel hebben.
Ik ben een vriend van Jan, de maker van deze prachtige schilderijen, en ik wil het vanmiddag eens speciaal over dát schilderij daar, nummer 17, hebben. Wat zien we op dat doek? We zien een normaal Hollands landschapje, met een boerderij die in de plumpudding is gezakt. Het is een zeer geslaagd schilderij. Maar hoe komt een mens er op om zoiets te maken?
Dat zal ik u vertellen. Daar is Jan op gekomen nadat ik hem het idee aan de hand had gedaan: Jan, je moet eens een boerderij in de plumpudding laten zakken, maar de rest van het doek moet je normaal houden.
U zult misschien zeggen: wat we daar zien, is een ruïne van een boerderij. Dat is mij ook goed, en het is ook de vrije keuze van de kunstenaar geweest om het schilderij ‘De ruïne’ te noemen, waar ik een titel als ‘Plumpudding’ beter zou hebben gevonden. Je hebt als ideeënproducent nu eenmaal geen totale controle over het gehele traject, en je moet je personeel ook wat vrijheid toestaan.
Datzelfde kan gezegd worden van ‘De libelle’ die daar hangt, nummer 8. Ik zei tegen Jan: maak nou eens een libelle met een gumpotlood als lijfje. ‘Een gúmpotlood als lijfje...,’ zei Jan nadenkend. U ziet dat Jan iets anders heeft gemaakt, hij heeft een normale libelle op het doek gezet, en hoe lang heb je daar nou over gedaan, Jan? (Vier dagen!) Vier dagen, alstublieft. Want je legt éérst je oor te luisteren, je vraagt éérst alle advies op, en pas daarna ga je aan het werk. En het kan zo belangrijk zijn voor een kunstenaar - Jan zal het beamen - als die initiatieperiode, dus de tijd voordat het schilderij tot stand komt, gevuld wordt met welgemeende adviezen!
Ik verklaar deze expositie voor geopend.

woensdag 12 november 2008

Daar staan je handen niet naar

Als ik vroeger op de St. Cornelius Lagere Jongensschool voor Netjes Schrijven een 4 of een 5 als rapportcijfer kreeg, was ik al tevreden. Ben doet zijn best niet op netheid, schreef de meester of de juffrouw er dan bij. Ik deed daar wel degelijk mijn best op, maar het lukte me niet.
Het zetten van een handtekening is ook altijd een probleem geweest. Er zullen misschien wel vooraanstaande grafologen bereid gevonden kunnen worden, te verklaren dat mijn handtekening steeds door één persoon is gezet, namelijk door mij, maar zeker weten doe je niets.
Ik kan ook niet tekenen, mijn handen staan gewoon verkeerd. Verkeerd staat ze niet voor bijvoorbeeld pianospelen, ik heb zes jaar pianoles gehad, maar ik heb sinds mijn zeventiende jaar geen piano meer aangeraakt.
Wat had ik dolgraag willen tekenen, zoals bijvoorbeeld Oldrich Kulhanek tekent!
Ik heb wel de goede ideeën, maar er gaat iets mis bij het vervoer van die ideeën van de hersenen naar de vingers van mijn rechterhand. Hier is zo’n idee. Het kunstwerk heet De brief. Je ziet de schrijvende rechterhand van een briefschrijver. Hij heeft een pen om mee te schrijven. Zijn linkerhand rust naast het vel papier; er zit een pleistertje om één van de vingers van zijn linkerhand. Op het vel papier zijn te zien de woorden Mijne Heren. De verdere tekst is een wirwar van lettertjes, welke wirwar zich ophoopt tot een soort mini-vulkaan. Er stroomt lava uit.
Dus, tekenaars onder mijn lezers! Als u nog eens een ideetje aangereikt wilt krijgen, meldt het me!

dinsdag 11 november 2008

Ik begin opnieuw

- Ik begin opnieuw. Zei je dat?
- Ja.
- Oké. Dan beginnen we met je vader en moeder. Je jeugd enzovoorts.
- Ik kan me eigenlijk geen andere jeugd voorstellen, en ook geen andere vader of moeder. Dus dat houden we hetzelfde.
- Houden. We. Hetzelfde. Staat genoteerd! Wat had je veranderd willen zien?
- Ik had wel iets sportiever willen zijn.
- Dat valt me van je tegen.
- Op het Stet te Limmen kon je vroeger schaatsen. Dat heb ik nooit helemaal onder de knie gekregen. Te zwakke enkels. Ik heb ook nooit echt leren zwemmen en ik kon mijn ogen niet opendoen onder water.
- Maar je had dus sterkere enkels willen hebben. Je had willen kunnen schaatsen, en dan via het Gewest Noord-Holland de nationale ploeg in, en schitteren op het Europees Kampioenschap in het Bislet Stadion.
- Nja!
- Maar je weet wat daar de gevolgen van zijn, is het niet?
- Nee?
- Als je je al op jonge leeftijd overgeeft aan zoiets als schaatsen of voetballen, dan heb je minder tijd voor Winnetou en Old Shatterhand, voor Woutertje Pietersen en noem maar op. Dat is een schade die je nooit meer inhaalt.
- Daar heb ik niet aan gedacht.
- Want dan kun je wel alle leden van de Aegon kernploeg of van Chelsea opnoemen, maar dan heb je bijvoorbeeld nooit gehoord van Karel van het Reve. Dus had je ook hier- of hiervan nooit gehoord.
- Als dat het risico is...
- En dingen als je heimwee. Je depressies in het verleden.
- Nee, die moet je me niet afnemen. Ik geloof dat ik juist door die depressies en zo een beetje kan schrijven.
- Eigenlijk wil je dus niet opnieuw beginnen.
- Ik had wel een paar talen erbij willen leren. Russisch. Tsjechisch. Ik had wat meer van de astronomie willen weten. En vooral: ik had willen kunnen tekenen!
- Maar daar staan je handen niet naar?
- Nee.

maandag 10 november 2008

Alles liep voortreffelijk

Om redenen die te dwaas zijn om openbaar te maken, liep ik eens op een vroege ochtend door de gemeente Oosterbeek, provincie Gelderland. Niemand had mij verteld dat – dit verhaal moet anders beginnen. Ik begin opnieuw.
We schrijven het jaar 1972, ik ben 18 of 19 jaar oud en ik ben terecht gekomen in de stad Groningen. Wie ook last heeft van heimwee, weet hoe ik me in Groningen voelde. Ik loop daar over de Pelsterstraat, de Oosterstraat, de Grote Markt met zijn Martinitoren, het Noorderplantsoen en uiteindelijk ga ik een kroeg binnen. Een bruine kroeg, de naam van die kroeg kan ik mij niet meer herinneren, misschien was het wel Het hoekje, want in mijn geboortedorp Limmen heb je ook een kroeg gehad met die naam en ik had al gehoord dat vele Nederlandse plaatsen hun Hoekjes hebben.
Het was er gezellig, iedereen dronk tegen de klippen op, luidt geloof ik de uitdrukking. Op een gegeven moment - we zijn nu zeven of acht glazen bacardi-cola verder - raak ik in gesprek met iemand die beweert dat het Grunnings een zelfstandig onderdeel van het Nederlands is. Ik bestrijd dat en u zult me geen ongelijk geven: het Grunnings is gewoon een dialectje. Niks zelfstandigs aan te ontdekken. Mijn vloed van argumenten wordt zo hevig, dat de barkeeper zegt: ‘Betaal’n en opsodemieter’n!’
Daar sta je dus, midden in een stad die je niet kent en zonder slaapplaats. Ik besluit, waggelend, de stad uit te lopen en een lift te vinden die me door Friesland, over de Afsluitdijk en verder door Noord-Holland naar Limmen terug zal brengen, waarbij men in het oog moet houden dat waar een vaste wil er is, een vaste overtuiging ook postvat.
En inderdaad, ik krijg een lift, van een Mercedes ook nog! Ik stap in en ga naast de bestuurder zitten. Ik weet niet meer welke woorden we gewisseld hebben, want ik viel in slaap. Terwijl we bij Kampen de rivier de IJssel oversteken, roep ik nog ‘Afslijdduik!’ en weer val ik in slaap.
Weer wat later maakt de bestuurder me wakker en zegt: ‘Dit is het eindpunt, jongen!’
‘Bedankt, en waar zijn we nu?’ zeg ik terug.
‘Oosterbeek. Bij Arnhem.’
‘Aha! We zijn in elk geval een stukje opgeschoten! Tabee!’
En zo loop ik dus door Oosterbeek. Het klimaat te Oosterbeek gelijkt veel op het klimaat te Limmen.

zondag 9 november 2008

Hecht doortimmerd

Zo ook wij. Wij, dat waren in 1968: Bert Valkering (orgeltje), Sjaak Groot (basgitaar en zang), Henk Weeling (lead- en sologitaar), Kees Rijs (drums) en ik (dwarsfluit). De jongens hadden besloten een band op te richten, The Sorphellows (klemtoon op de middelste lettergreep), en daarmee successen te gaan boeken. Ik was de jongste van het stel, maar ik had al een jaar les gehad op de dwarsfluit, dus ik mocht meedoen.
Spelen op een dwarsfluit in zo’n bandje is overigens geen kleinigheid. Je mag er nooit een halve noot naastzitten, want dat hoort iedereen. Bert, Sjaak en Henk hadden het wat dat betreft een stuk gemakkelijker.
We repeteerden in de groene, houten schuur van bloembollen-bedrijf Engel Valkering aan de Middenweg te Limmen. Engel was Berts vader, die meer dronk dan goed voor hem was, en geregeld half of geheel dronken opdook bij onze repetities. Ik herinner me nog hoe we bloedig repeteerden op het nummer Foxy lady van Jimi Hendrix, toen Engel halfdronken de deur binnenviel, struikelde over een paar snoeren en zei: ‘Wat een rotherrie!’
Enfin, na een maand of drie hadden we een twintigtal nummers van de Rolling Stones, de Pretty Things, Jimi Hendrix ingestudeerd, alles liep voortreffelijk, maar we moesten nog een eigen nummer hebben. ‘Wacht. Dat doe ik wel,’ zei ik. Dat werd een nummer getiteld I love you strangely, waarin ook een lange solo voor de dwarsfluit zat.
Nu waren we klaar om de wereld te veroveren. We konden voor het eerst optreden in de kantine van de Melco fabriek te Heiloo, maar helaas was ik daar niet bij. Ik was ziek geworden, dus The Sorphellows deden het zonder dwarsfluit. ‘The darkest sound of North-Holland,’ schreef een recensent van de Alkmaarder Courant over dat optreden in de Melco fabriek.

zaterdag 8 november 2008

Rood van jaloezie

Ik wist niet dat ik het in me had. Ik gun ieder het zijne, ik gun sinds vanochtend zelfs de dieren het hunne. Als u een auto heeft, hoef ik nog geen auto. Als u in een villa woont met gordijnen voor de ramen, dan hoef ik daar niet te wonen. Ik ben vrij van jaloezie, heb ik altijd gedacht.
Stelt u zich een armzalig kereltje voor van ongeveer mijn leeftijd. Hij woont in een flatje, in een dorpje in de provincie. Hij is brildragend, net als ik. Hij heeft sinds ongeveer een jaar een computer, maar tikt nog steeds zijn brieven aan dezen en genen op een ouderwetse Olympia tikmachine. Dat is een andere tikmachine dan het apparaat op de foto hierboven. Waar bij u en bij mij de z zit, zit daar de w. Vreemd.
Ik ben één van zijn correspondenten. Zijn brieven hebben de neiging lang uit te vallen, en dus laat je ze een week ongelezen liggen op plaatsen die daar niet voor geschikt zijn, zodat je zo’n brief kwijt raakt. Is me al vier vijf keer gebeurd.
Dat is gelukkig geen ramp, want zijn brieven zijn altijd... weinig concreet. Hij schrijft bijvoorbeeld pagina’s lange verhandelingen over de duiven van zijn buurman. Vorige week schreef hij De Klucht met de Grasmaaier, acht dichtbetypte pagina’s A4 waarin hij vertelt met hoeveel moeite hij de snijbladen van zijn grasmaaier vervangt door nieuwe.
En op deze man ben ik jaloers geworden.
Zijn brief van vrijdag de zevende november begint met deze slotzin:

Zo ook wij.

Ik twijfel er niet aan, hoewel ik de brief nog niet gelezen heb, dat het weer een hecht doortimmerd verhaal is geworden. ‘Zie je wel, zak tabak, iedereen kan het, schrijven!’ zit ik nu in mezelf te mopperen.

vrijdag 7 november 2008

Immèns veel!

- Meneer Hoogeboom, u schrijft zoveel - waarvoor onze hartelijke dank overigens - dat de lezers zich langzamerhand beginnen af te vragen: hoe doet hij het?
- Hoe ik het doe? Tja.
- Is het een dagelijks ritmepatroon? Dat u elke dag inspiratie krijgt? Of hoe gaat dat?
- Hoe het gaat?
- Ja. Want sommige lezers zijn rood van jaloezie.
- Ik zal het u vertellen. Als je één stukje hebt, dan maak je een tweede stukje. Heb je dat tweede stukje, dan maak je het derde. Dat is het eigenlijk.
- Maar...
- Geen gemaar, je gaat zitten en je schrijft je stukje.
- Maar hoe, zouden de lezers willen weten.
- Ook dat zal ik u vertellen. Een paar maanden geleden stelde Wouter van den Berg, een goede internetvriend, me voor om samen iets te gaan doen. Ik zei: oké. Laten we het dan zus en zo gaan doen. Wouter was het met dat zus en zo eens, en we gingen het zo doen. Ik begreep bijna direct dat die schrijfmethode een ideale is. Voor mij dan, voor Wouter minder.
- Dat blog is gestopt inmiddels?
- Dat is over, ja. Helaas. Maar die methode hanteer ik nu dus nog steeds op mijn eigen blog.
- En wat is dan die methode?
- Het is een uiterst eenvoudige, oulipo-achtige methode. Sorry voor het grapje. Ik kon het niet laten. Het is eigenlijk letterlijk zo, dat als je één stukje hebt, je vast en zeker een tweede stukje kunt maken. En daarna een derde. Daarna een vierde. Enzovoorts. Je hebt er geen inspiratie bij nodig, je gaat zitten, leest dat stukje dat je gisteren geschreven hebt, en je schrijft het volgende stukje. Heel simpel.
- Ik ben bang dat onze lezers het nog niet snappen.
- Dat is meestal zo met goede ideeën. Welnu, guitige man! Je gaat zitten en je leest het stukje dat je gisteren geschreven hebt. Daar staan een paar honderd woorden, zinnen, zinsdelen in, waar je iets mee kunt doen. Als je er één hebt gevonden, zoals Immèns veel!, dan neem je dat als titel voor je volgende stukje.
- Aha!
- Inderdaad.
- Maar dan moet dat stukje nog wel geschreven worden.
- Uiteraard. Maar je hebt geheel gratis een titel in de schoot geworpen gekregen. Een onderwerp. Zodat je geen moment van inspiratie nodig hebt. Het is dus echt zo: je gaat zitten en je schrijft. Elke dag weer. Ik heb mezelf wel een kleine belemmering toegestaan: ik had ook als titel De ideale volksvertegenwoordiger kunnen kiezen, maar dat onderwerp had ik gisteren al behandeld, dus dat doe ik niet een tweede keer. Maar met Immèns veel! kon ik u laten komen, om mij te interviewen, en dat heb ik graag gedaan.

donderdag 6 november 2008

Een feest

Hallo, Egmond! (Applaus.)
Vanochtend zijn we er uitgekomen! Ik word uw kandidaat (Geroezemoes.) voor zitting in de Tweede Kamer (Steeds groter geroezemoes.) der Staten Generaal (Applaus begint.) voor D66! (Applaus! De sfeer wordt elektrisch. De naam van de spreker zingt eerst nog zachtjes rond door de menigte, komt dan in golven op je toe: Bennoom! Bennoom! Bennoom!)
Rustig aan. Kalmte. En ik heb dat kandidaatschap op me genomen (Bennoom! Bennoom!) omdat er nog zo immèns veel te doen is! Immèns veel! (Vrouwen schreien, ook in de ogen van sommige mannen zijn tranen te zien.) De staatsschuld! Het algemene wantrouwen in de financiële sector! Het onderwijs, dat helemaal op zijn gat ligt in Nederland! Wat moeten we daarmee? Dat moet weer overeind worden geholpen! Ove-reind! (Applaus! Bennoom! Bennoom!) Want daar staat D66 pál voor! En met mij erbij zal het zeker gaan gebeuren.
Of dacht u van niet? (Nee! Já!)
Ik ben misschien nog wat jong voor de Tweede Kamer. Mijn tegenstanders zullen zeggen: wat érg jong! Maar ik zeg: wie zich opsluit, komt nóóit naar voren!! (Een zinderend applaus!) Dus ik doe het, ik ga u vertegenwoordigen.
Mijn laatste punt: de elektrische auto! (Stormachtig applaus! Bennoom! Bennoom! Er vallen vrouwen flauw in de menigte.) Hoe staat het met de elektrische auto? Slecht staat het daarmee. Dat moet BETER!!! (Mensen worden platgedrukt en vertrapt. Er vallen doden. Onderhand gaat het schreeuwen van de naam van de spreker nog enige tijd door, ook nadat hij allang weer is verdwenen. Tenslotte gaat men met een gelukzalige glimlach terug naar huis, wetend dat de ideale volksvertegenwoordiger klaar staat.)

woensdag 5 november 2008

Wakker

Ik heb vannacht bij CNN doorgebracht, dat een schitterende televisienacht bracht, compleet met hologrammen en andere touch-screen-nieuwigheden. Het was een feest om naar te kijken.
Maar het mooiste feit kwam eigenlijk al betrekkelijk snel: Pennsylvania ging naar Obama, daarna Ohio, daarna Florida. U weet dat ze in Amerika het betrekkelijk oneerlijke systeem van kiesmannen hanteren: als in een staat 50,1% van de kiezers voor één van de kandidaten stemt, krijgt die kandidaat álle kiesmannen van die staat. Het is niet democratisch.
Maar hoe het ook zij, Amerika is ontwaakt na acht jaren van diepe, diepe slaap.
Amerika heeft een begin gemaakt met een lange periode van Democratische presidenten, want ik zie niet hoe de Republikeinen zich van deze klap moeten herstellen.
Eigen schuld, dikke bult natuurlijk. Hadden ze meneer Bush en zijn trawanten maar niet op de troon moeten zetten. Hadden ze zich maar niet moeten encanailleren met de evangelicals, die overigens compleet uitgespeeld lijken te zijn.
Obama heeft de komende twee jaar meerderheden in het congres. Meerderheden die hem de mogelijkheid geven allerlei zaken erdoor te slepen: ziekteverzekering, stamcelonderzoek, abortus en nog zo wat dingen. De zaken financieel op orde brengen. Contacten met Europa, het Midden-Oosten, China, Bolivia enzovoorts normaliseren.
Er valt een hoop te leren van Obama’s campagne, ook voor Nederlandse politici. Ik denk hierbij vooral aan Pechtold en Bos, die allebei, net als Obama, met Facebook, Twitter of Hyves kunnen gaan werken en een beweging van onderop sterker kunnen laten worden. Waarna ze samen met de VVD een volgende paarse periode in kunnen gaan.
Het is bovendien wel goed dat Obama een zwarte president is. Voor de dames en heren Wilders- en Verdonk-stemmers.

dinsdag 4 november 2008

Een fijne tijd

In de tijd dat het niet zo fijn was (grofweg tussen 1970 en 2000), in de perioden van hoogspanning en laagspanning, waren het soms de dromen, ’s nachts, waardoor je nog overeind bleef. Dromen horen net zo goed tot je leven als de ware gebeurtenissen. Toch? Godzijdank wel.
Soms word je door een bepaalde geur, door de vorm van een gebouw dat je nooit eerder gezien hebt of door een foto herinnerd aan je dromen. Dat is ook het geval met de foto hierboven, die ik vond bij Shorpy (een goudmijn).
De droom waaraan deze foto me doet denken, vond plaats zo’n 20 jaar geleden, mijn beide ouders waren kort tevoren gestorven. Ik weet de precieze details natuurlijk niet meer, maar die verzin ik er hier wel bij, zoals ik dat trouwens in de honderdenzoveel voorgaande stukjes ook gedaan heb.
In mijn geboorteplaats Limmen bevond zich achter het voormalige gemeentehuis/politiebureau (aan de Rijksweg) een losstaande arrestantencel. In die cel, die gewoon open stond en niet meer dienst deed om mensen in op te sluiten, zat ik soms in mijn jeugd. Met de levendige herinnering van het sluiten van de celdeur en het gaan zitten op een oud, groen houten bankje begint mijn droom.
Wat deed ik in die cel? Ik zat er met gesloten ogen, me het op die dag door de meester op school gezegde te herinneren. Opeens wist ik zeker dat je helemaal niet hoefde op te letten op school, als je het maar deed zoals ik. De precieze details van de methode der herinnering laat ik hier achterwege, maar als jongere lezers erin geïnteresseerd zijn, weten ze me te bereiken.
Terwijl ik zit na te denken over Tanganjyka, Hawaii, Kalahari (het was een a-les geweest, meer zeg ik niet over mijn herinnerings-methode), gaat de deur piepend en krakend open. Daar staat hoofdagent Zwart.
‘Zo, jongeman. En wat doe jij hier? Kom jij maar eens mee!’
Ik mee, naar een automobielbedrijf, waar zich allerlei dingen afspelen waar ik niets van begrijp. (Ik heb nooit mijn rijbewijs gehaald, heb zelfs nooit een brommer gehad. Ik heb nog steeds geen idee wat een tweetaktmotor ánders doet dan een viertaktmotor.)
Om kort te gaan – want het lezen van dit soort droomfictie moet een kwelling voor u zijn – ik word gedwongen onder een wiel van een auto te gaan liggen, waarop ik wakker word.

maandag 3 november 2008

Makkers uit de oorlog

- Toch was een fijne tijd, Karel.
- Ben ik met je eens, Hein.
- Ik ben totaan Moskou gekomen, weet je? Vlakbij Moskou.
- Dat is verder dan ik ooit ben geweest. Ik kwam niet verder dan Minsk. Wit-Rusland. Daar moesten we ons terugtrekken.
- Maar als het aan jou gelegen had?
- Ja, dan zouden we doorgegaan zijn.
- Hetzelfde als bij Moskou. Dat hadden we ééntweedrie kunnen innemen.
- Jammer. Gedane zaken.
- Zeker.
- Maar de kou.
- De kou, ja. De modder ook.
- Gruwelijke wegen, daar.
- Nog steeds.
- Gaten in de weg. Blubber.
- Hou op.
- Ben jij nog bij Leningrad geweest?
- Daar ben ik ook nog geweest, ja.
- Ik niet, maar ik heb gehoord dat dat een zootje was.
- Ja, dat was het.
- En Stalingrad?
- Dat weet ik niet, hoe het daar was.
- En Kursk was ook al niet veel beter.
- Maar de dapperheid was het mooiste!
- Ja. Hoewel, die Totenkopf-jongens...
- Daar moesten wij ook niets van hebben.
- De moed, in die jaren...
- Daar deed je het voor.

zaterdag 1 november 2008

In dezelfde stijl

Wij Europeanen kennen het marcheren al uit de tijd van de Romeinen. Misschien marcheerden de Grieken ook al wel, dat weet ik niet. We weten allemaal dat marcheren een heerlijk gevoel van eenheid en saamhorigheid geeft. Nietwaar, je hebt allemaal dezelfde kleding aan, je marcheert, en je gaat op je doel af: winnen! Tot elke prijs! Kameraden die sneuvelen, pikken wij op en begraven wij, en we sluiten weer aan bij de rij. Voorwaarts! Links, rechts! Links, rechts! Aan ons de overwinning!
Ook in het burgerleven heb ik geprobeerd de edele kunst van het marcheren in te voeren. In de heerlijke jaren vijftig deden wij mee met vierdaagse wandeltochten. Wij, dat zijn ikzelf en een paar makkers uit de oorlog. We probeerden dan zo’n vierdaagse in patrouilleverband te vervolmaken. Niemand keek toen vreemd op als er een cohort marcherenden langskwam.
Dat is nu wel anders, moet ik helaas zeggen. We hebben de tred niet meer, we zijn niet meer geoefend. Daarom hebben wij de BMW opgericht: Burgers Marcheren Wederom. Een zuiver privaat initiatief van weliswaar zeer oude, maar nog o zo bekwame mensen, we hopen dat we nog subsidie loskrijgen van de overheid.
Die overheid moet toch ook inzien dat marcheren nuttig is? Dat marcheren een geest van stavast oplevert? Dat is zeker in deze tijden van crisis een steun in de rug. Ik zeg het niet graag, maar als we in de jaren dertig hadden gemarcheerd, dan was alles veel beter gegaan. Er heerste toen, net als nu, een jan saliegeest in de maatschappij, een geest waaraan je simpelweg door te marcheren een eind kunt maken. Met een eenvoudig commando: vàààrts... mars! doe je al zoveel goed.
Met BMW beginnen we klein, we lopen mee achter muziekkapellen, in Nijmegen doen we dit jaar voor de eerste keer mee met de vierdaagse aldaar. We kunnen nog wel enkele leden gebruiken, want het is natuurlijk geen gezicht, marcheren met z’n vijven.