Ik wou niet naar een Kweekschool, want ik dacht dat ik het allemaal zo wel kon: de beste onderwijzers zijn de beste verhalenvertellers, heb ik altijd gevonden, en ik kon vrij aardig verhalen vertellen.
Er kwamen twee kinken in de kabel: de CITO-toets, en de depressies die ik na mijn 17e kreeg. Door die depressies kon ik ook niet meer Nederlands gaan studeren. Dat vond ik trouwens een waardeloze studie: de boeken die je moest lezen, had ik allemaal al gelezen en ik was zeker niet van plan ze nog eens te gaan herlezen. Vestdijk herlezen! Kom toch.
Ik wilde Nederlands gaan studeren, omdat je dan leraar Nederlands kon worden op een middelbare school. Maar ik had ook bezwaar tegen het aanleren van wat nu bijvoorbeeld een meewerkend voorwerp was in een zin. Ook voor een leraar Nederlands geldt: kun je verhalen vertellen, of kun je dat niet? Dat vond ik en dat vind ik nog steeds. Je neemt een stuk van Max Havelaar of je neemt het kwatrijn Onrust van Jacob Israël de Haan:
Die te Amsterdam vaak zei: ‘Jeruzalem’Daar vertel je over, je vertelt over de vreselijke heimwee, waar je zelf ook zo aan lijdt. Je vertelt over het Amsterdam van een eeuw geleden, het Jeruzalem van een eeuw geleden, je vertelt over Jacob Israël de Haan, noem maar op.
En naar Jeruzalem gedreven kwam,
Hij zegt met een mijmrende stem:
‘Amsterdam. Amsterdam.’
Zoals ik al zei: door mijn depressies ben ik zeer beperkt geweest in mijn beroepskeuze. Tenslotte ben ik zetter geworden in een paar drukkerijen. Ik ben overigens nog wel onderwijzer geworden: schaakonderwijzer. Dat was in de tijd van Andersson, Ljubojevic, Timman en Karpov. Mijn mooiste moment: toen een klein jongetje, nauwelijks acht jaar oud, volkomen onverwachts slaagde voor zijn Pionnendiploma.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten