dinsdag 21 april 2009

Ik kon niets vinden

Ik kon vandaag niets vinden in mijn stukje van gisteren, geen regeltje. Ik heb er nog wel een foutje tegen het Nederlands uit gehaald. Maar een regeltje voor een nieuw stukje leek er niet in te zitten. En dat moet nu eenmaal, zo zit dit blog in elkaar.
Maar wat er niet is, is er niet. Dan praat ik gewoon een stukje bij elkaar. Vanochtend was ik heel vroeg, om half negen, al in de supermarkt. In de hal stond een man, die me aansprak. Ik zal ons gesprek hieronder zo precies als het me maar mogelijk is weergeven.
- Ah meneer!
- Goedenochtend, meneer.
- Ik ben enquêteur van Bureau Indomarkt (meende ik te verstaan) en ik wou u een paar vragen stellen. Mag dat?
- Dat mag natuurlijk. Ik heb alle tijd, dus vuurt u uw eerste vraag maar af.
- Is uw leven veranderd door de kredietcrisis?
- Neen.
- Niet veranderd?
- Geen cent, meneer.
- Dat is vreemd!
- Ik ben een kleine zelfstandige, daar komt het door.
- Aha! Wat voor kleine zelfstandige, als ik mag vragen?
- Ik zit in het vervoer.
- De vervoersbranche heeft toch duidelijk last van de crisis?
- Ik zit in een veilige tak.
- Dan heeft u het getroffen, meneer! Welke tak is dat dan?
- Ik vervoer dieren.
- Vee?
- Nee, geen vee. Er staat HPV op mijn wagen, en dat betekent ‘Hoogeboom Prooidieren Vervoer’. Ik kom net terug uit Apeldoorn, waar ik bij de Apenheul ben geweest met een ritje prooidieren.
- Voor apen?
- Voor apen ja. Ze leven niet vegetarisch, hoor.
- Wat voor prooidieren geven ze die apen dan?
- Van alles. Van katten en honden uit het asiel tot en met fretten, jonge vosjes, allerlei gevogelte waarvan wij eerst de vleugels hmm beschadigen.
- Dat heb ik nooit geweten!
- Ze maken het ook niet bekend, hè. Je moet zulke dingen ook ’s nachts brengen. Dan zijn er geen bezoekers.

maandag 20 april 2009

Natuurlijk kómt het wel eens voor

Vanochtend was ik teksten aan het corrigeren die getikt waren voor Deel IV van het Verzameld Werk van Karel van het Reve. De Delen I en II zijn in december verschenen bij Uitgeverij Van Oorschot, maar dat wist u al.
Tot die teksten behoorde Zo gaat dat in Rusland, een recensie van KvhR die in 1977 in Het Parool was verschenen over De merkwaardige lotgevallen van soldaat Ivan Tsjonkin, het boek van Vladimir Vojnovitsj.
Ik heb dat boek gelezen indertijd en het was een prachtig boek. KvhR vraagt zich in die recensie bijvoorbeeld af of een lezer iets van de Sovjet Unie komt te weten bij het lezen van een klucht, een satire, een schelmenroman. Hij zegt terecht: ja. Hij noemt als voorbeeld het bewaken van dat vliegtuig door de domme Ivan Tsjonkin. Het is niet de domheid van Ivan Tsjonkin, maar dat bewaken zelf dat je duidelijk maakt dat het verhaal absoluut niet in Nederland of in Duitsland of Engeland speelt. In kapitalistische landen worden een stuk of tien dingen bewaakt: de Tweede Kamer, het paleis van de koningin en nog zo een paar dingen. In landen als de Sovjet Unie wordt alles bewaakt. En nog steeds gaat het daar een beetje zo.
In die recensie vertelt KvhR dat Tsjonkin terecht komt bij Njoera met haar koe Krasavka, die even later in de recensie Krasovka wordt genoemd. Ik wist uit mijn hoofd ook niet meer hoe die koe heette, en ik had het boek ooit uitgeleend aan een goede kennis, ongetwijfeld, maar teruggegeven heeft hij het boek nooit. Dus het internet op om te zoeken of het Krasovka of Krasavka moest zijn. Ik kon niets vinden, dat komt wel eens voor.
Toen dacht ik: Wouter van den Berg kan ik mailen. Die spreekt Russisch en die kent bovendien vast dat boek. Wouter doet bovendien het register van de delen van het Verzameld Werk van KvhR. En al na zeer korte tijd mailde Wouter mij terug: Krasovka!
Pas om kwart voor zes vanmiddag ontving ik weer een mail van hem: Sorry, Krasavka! And that’s final.

zondag 19 april 2009

Volkomen verlopen woestijngodsdienstjes

Het is mij te moeilijk om uw broeders of uw ooms of uw vaders aan te spreken. Die zijn de baas, en ze willen dat baaszijn natuurlijk nooit kwijt raken. U moogt zich trouwens wel afvragen waaróm zij de baas zijn over uw leven.
Juist.
Zij zijn sterker dan u. Daarom zijn zij uw baas. Daardoor bent u bijvoorbeeld verkracht geworden tijdens uw jeugd, door uw broer. En u mocht daar niets van zeggen.
Want laten we wel wezen, het maakt echt niets uit of u een sluiertje draagt of niet. U ziet elke dag honderden Nederlandse vrouwen die geen sluier dragen. Hen overkomt niets.
Dat verkrachting en zulke dingen zo betrekkelijk weinig voorkomen in ons land is natuurlijk een zegen. Natuurlijk kómt het wel eens voor, maar op zó kleine schaal. Ongeveer op dezelfde schaal als in Libanon of Marokko.
Dus waarom zweert u dat rare moslimgeloof niet af? Zoals ikzelf het katholieke geloof al nooit serieus heb genomen? Mijn ouders waren katholiek en probeerden ons katholiek op te voeden. Da’s dus nooit gelukt.
Dan kunt u vragen: maar wat heb je ervoor in de plaats gekregen?
Dat zal ik u zeggen: twijfel. Meer niet. De beste geestesgesteldheid voor een mens.

zaterdag 18 april 2009

Te weinig onderwijs

Masjenka reageerde hedenochtend op mijn stukje van gisteren. Haar reactie begon als volgt:
Vandaag stond hier in een regionaal nieuwsblad: 'Twee moslima's betrapt op ontlasting in kerk van Zottegem'. Het ging om drollen, geen plasje. Een statement dus.
Ik zou de beide dames dit willen zeggen.
Dames! Als u de katholieke kerk wilt belachelijk maken of wilt beledigen of wilt aanvallen, hebt u mijn steun. Maar niet als u dat doet als moslim, en als u het doet om het moslimgeloof beter te laten lijken dan het christelijk geloof. Want die beide geloofssystemen zijn allebei krakkemikkige, totaal ouderwetse en volkomen verlopen woestijngodsdienstjes.
Ook zijn wij hier gewend — en ik denk dat het in België niet anders is — om te protesteren met woorden. Wij staan fier op ons gelaat, dus wij dragen geen belachelijk gezichtsmasker, en dan zeggen wij wat er mis is aan de katholieke kerk. En dat mogen wij ook doen, want wij hebben dat mooie systeem van de vrijheid van meningsuiting.
Een systeem waardoor landen als Nederland en België zo gunstig afsteken tegen jullie landen, want daar word je eenvoudig de gevangenis in gesmeten als je eens iets zegt.
Wordt Belg! Noemt, als ge getrouwd zijt, uw kinderen niet Achmed of Salima, maar Rik of Tiny. Eet varkensvlees, behalve als u vegetarisch door het leven wilt gaan. Vegetarisch is het meest gezond. En stop met jullie ramadan!
Waarom u daarmee zou moeten stoppen? Ten eerste omdat het een krankzinnig idee is om een maand lang alleen ’s avonds en ’s nachts te eten. Denkt u toch even na. Denk dan ook aan de — door jullie woestijnprofeet Mohammed vergeten — volkeren die bij de poolcirkel leven en dus geen moslim kunnen worden. Dat wil zeggen, dat kunnen ze wel (je hebt gekken op de hele wereld) maar dan moeten die ramadanregels even veranderd worden.
Snapt u alles wat hier staat? Als u het niet snapt, heeft u te weinig onderwijs genoten.

vrijdag 17 april 2009

Ik woon er pal naast

Van de Indische mensen hebben wij geleerd dat nasi rames en gado-gado zeer smakelijk zijn. Van de Surinamers komen de roti en de kouseband. De Turken gaven ons al eeuwen geleden de tulp (waarvan de bol ons door de Hongerwinter geholpen heeft, zoals sommigen zeggen) en geven ons nu hun raki. De Marokkanen hebben ons dieet verrijkt met bijvoorbeeld couscous. Allemaal redenen om dankbaar te zijn. Daar komt ook nog eens bij dat deze mensen onze blanke straten en dreven mooi kleuren.
Ik hoop dat in 2039 het volgende gesprekje kan plaatsvinden.
- Vijfentwintig of dertig jaar geleden werden de islamitische scholen gesloten.
- Dat weet ik nog. Ze zeiden dat er te weinig onderwijs gegeven werd en dat ze de integratie niet bevorderden.
- De wát?
- De integratie. Dat is dat de kinderen opgroeien samen met Nederlandse kinderen, zodat ze elkaar niet later de hersens gaan inslaan.
- Onzinnig verhaal, lijkt mij.
- Dat vond men toen. Hoe ook, de Marokkaantjes moesten allemaal gewoon naar de openbare school. En het leuke is dat ze gewoon zijn gaan doen. Zelfs hun kinderen hebben nu namen zoals Piet, Pierre of Greetje. Een grote vooruitgang dus.
- Dat is inderdaad een goed teken.
- En ze eten nu ook varkensvlees. Dat weet ik, omdat ik vlak naast een voormalig Marokkaans stel woon.
- Ze moeten ongeveer gedacht hebben: die christenen hier eten gewoon paling, hoewel in hun bijbel staat dat dat niet mag. Dan mogen wij ook varkens eten.
- Zoiets, ja. Dat overtreden van dat varkensverbod is, lijkt mij, een teken dat de mens toch groeit, in de loop van de tijd.

donderdag 16 april 2009

Het liefst nog iets verder

De oude Trompschool wordt gesloopt. Ik woon er pal naast, met nog zeven anderen, in een bovenappartementje in wat eens de gymzaal van de Trompschool is geweest. Vanochtend zijn ze begonnen met slopen. Ze zetten een schaftkeet neer en ze zetten een hekwerk rond de school neer. Toen was het al half drie, want u begrijpt één ding: slopen, dat moet lang duren. Er moet overlegd worden tussen al die witbehelmde mannen.
Zo hoorde ik de volgende conversatie tussen twee van die mannen.
- Dat hek, dat moet hier komen, Henk?
- Dat is prima, ja.
- Dan zet ik het hier neer.
- Prima.
- Het hek staat er!
- Prima. Het liefst nog ietsje verder.
- Dat gaat niet, Henk.
- Waarom niet? Ietsje verder.
- Dan kunnen de mensen hun deur niet meer uit komen.
- Welke mensen?
- Die hier wonen.
- Zet dat hek nog maar een half metertje verder.
- Oké, jij je zin.
Dus dat hek staat nu een halve meter voor de voordeuren van de vier mensen die bij mij beneden wonen. Dat moet morgen dus weer veranderd worden. Enzovoorts.

woensdag 15 april 2009

Ik ben van de club

Ik ben van de club die ertegen is als een gemeente Edam een 150 jaar oude taxus wil omhakken, die vindt dat burgemeester Aleid Wolfsen, als hij de pers heeft gebreideld, moet opstappen — nadat hij zijn teveel ontvangen gelden heeft terugbetaald en de schade toegebracht aan Ons Utrecht heeft voldaan — kortom, ik ben van de club die voor terugdraaiing is van de spelling van het Nederlands naar de spelling van 1990.
Toen hadden we een keurige, logische spelling. Het was een kippeëi en een kippenhok, en iedereen begreep waarom dat zo ging. Ik zou het liefst nog iets verder gaan: een menseschedel bijvoorbeeld, maar ik begrijp dat veel mensen dat te ver vinden gaan. Maar waarom het een pannenkoek in plaats van het veel logischer pannekoek moet zijn, weet niemand mij te vertellen. Anderzijds vind ik wel dat het een koekenpan en niet een koekepan moet zijn.
Gelukkig zijn de meeste beschaafde Nederlanders het ongeveer met me eens. Uitgeverij Van Oorschot houdt zich bijvoorbeeld aan de Herziene Woordenlijst van 1990. Verschillende bladen doen dat ook.
Nu is het wel zo dat wij niet de straat op gaan als die taxus toch wordt omgehakt, of als meneer Wolfsen ermee wegkomt of als straks de Spellingscommissie met weer nieuwe wijzigingen op de proppen komt.
Wij zijn beschaafd, zei ik net al, dus wij hopen alleen maar dat het gezonde verstand zal zegevieren. Ondertussen gaan wij verder met het verspreiden van die beschaving.

dinsdag 14 april 2009

Mannetje van ons

- Met Kievit.
- (...)
- Zwanenburg, zegt u?
- (...)
- En u wilt Kees even aan de lijn hebben. Dat zal moeilijk gaan, meneer.
- (...)
- Omdat Kees aan het trainen is voor de wedstrijd van zondag, meneer.
- (...)
- Nee hoor, Kees komt helemaal niet naar zijn telefoon toe. Kees traint zich tebarsten.
- (...)
- Ja, u kunt wel komen, maar bij de poort wordt u staande gehouden, dus u komt er niet in. We hebben een geheime training.
- (...)
- Dat kunt u wel vinden, meneer, maar ik heet Kievit en ik ben van de club. Dus.
- (...)
- Dat hoort tot mijn taken, meneer. De manschappen vrijwaren van ongepast en ontijdig telefoonverkeer.
- (...)
- Zaakwaarnemer. Al was u Kees z’n begrafenisondernemer, dan trainde hij nog gewoon door.
- (...)
- Goedendag, meneer.

maandag 13 april 2009

Geen minuut later of eerder

- Het belangrijkste is de timing, hè?
- Kunt u aan Stunt Nederland overlaten, meneer.
- Dat hoop ik inderdaad.
- Wij zijn altijd goed geweest met de timing, meneer.
- Dan is het goed. Laten we het nog één keer doornemen. Goed opletten nu. U komt dus met een ouderwetse locomotief aanrijden, met een gangetje van...
- Tachtig.
- Juist. Aan die locomotief zitten drie wagons vast.
- Drie wagons.
- En in de middelste wagon zit het explosief.
- Explosief in de middelste.
- U rijdt dus dóór het Centraal Station, langs perron 11a.
- Perron 11a.
- Dan zit er boven in het dak van het station een mannetje van u.
- Mannetje van ons.
- En dat mannetje springt van het dak af.
- Mannetje springt.
- Precies op die middelste wagon.
- Precies op de middelste wagon.
- Waardoor de hele boel ontploft.
- En de boel ontploft. Oké. Dat was het?
- Dat was het, en als u nu morgenochtend kunt komen.
- Morgenochtend?
- Ja, we hebben de hele boel gepland met de NS en met de mensen van het station.
- Morgenochtend zal moeilijk worden.
- Hoezo?
- Ik moet mijn moeder naar de tandarts brengen, meneer.

zondag 12 april 2009

Het was al donker

- Het was al donker, meneer de rechter, en daar is het door gekomen.
- Het was nog voor vijven, begreep ik?
- Nee, het feit deed zich ruim na vijven voor. Ik denk wel dat het kwart over vijf was, edelachtbare.
- Ik noteer: kwart over vijf.
- Juist. Want het was misschien wel half zes!
- Maar ik noteer: kwart over vijf. Gaat u verder, meneer.
- En toen kwam dus die meneer die daar staat, die kwam daar aangereden. In zijn groene Deux Cheveaux.
- Klopt dat, een groene Deux Cheveaux? Dat klopt. Gaat u verder, meneer.
- En wat er tóen gebeurde, daar heeft u geen mening over!
- Vast wel, meneer Graafsma.
- Daar heeft u geen méning over, meneer de rechter!
- Vast wel, meneer. Vertelt u het eens op een rustige wijze.
- Nou. Kijkt u eens. Waar wij wonen, dat is op een hoek van een straat. Een tamelijk rustige straat, waar om die tijd weinig verkeer langskomt. Een kalme hoek. Wij noemen het: De Stilte. Daar zal iedereen die daar woont het mee eens zijn. Kalmte. Zeker om die tijd. Om kwart over vijf, half zes, edelachtbare.
- Ik stel vast: kwart over vijf. Geen minuut later of eerder. Wat gebeurde er, meneer Graafsma?
- Dat heb ik de politie al verteld, maar dat zal ik u nog eens vertellen. Ik sta daar op die ladder, om mijn laatste paar ramen schoon te maken. En ik zie die groene Deux Cheveaux aankomen, begrijpt u wel.
- Nee.
- Ik spring dus omlaag van mijn ladder. Effe snel, dat begrijpt u.
- Nee?
- Want in die Groene Cheveaux zit iemand die mij van mijn werk beróóft.
- U bedoelt de meneer die u aanklaagt?
- Ja meneer. Da’s een ordinaire rover! Voor ons werk geldt: absolute solidariteit, maar dat geldt niet voor dat tuig! Dus ik heb heb hem een paar klappen verkocht, ja. Niet helemaal zuiver, want ik zei al: het was na vijven.

zaterdag 11 april 2009

Je moet het goed doen

Ik heet Engelbertus Johannes Maria Hoogeboom. Op jonge leeftijd zei ik altijd: ik heet E.J. Hoogeboom, want ik vond dat Maria niet passen, dus dat liet ik weg. Maar ik heet nu eenmaal zo.
Wie die Engelbertus is, weet ik niet (ik ben vernoemd naar de vader van mijn moeder, die Engel de Zeeuw heette). Maar wie die Johannes is, weet ik wel, namelijk hierom.
Die Johannes heeft nogal wat durven beweren in die bijbel. Zo over dat over het water lopen van Jezus de Visser, zoals hij genoemd zou worden, als hij in die verschrikkelijke tijden in Nederland had gewoond: ‘Tegen de avond daalden zijn leerlingen af naar het meer. Ze gingen aan boord van een boot om over te steken naar Kafarnaüm. Het was al donker, en Jezus had zich nog niet bij hen gevoegd. Intussen stak er een hevige wind op die de golven opjoeg. Toen ze ongeveer vijf kilometer hadden geroeid, zagen ze Jezus over het meer lopen; hij was dicht bij de boot. Ze werden bang, maar hij zei tegen hen: ‘Ik ben het; wees niet bang.’ Ze wilden hem aan boord nemen, maar op hetzelfde ogenblik landde de boot op de plek waar ze op aan hadden gestuurd.’
Dat moet dus plaatsgevonden hebben rond het jaar 30. Is opgetekend 40 of 50 of misschien 150 jaar later. Zonder getuigenverklaring.
Zo kan ik wel een verklaring uitzenden dat in de oorlog van 40-45 in de Verkade koekjesfabriek ernstig verzet werd geboden tegen de bezetters, door een voortdurende gladheid in de productie aan te houden. Mijn verklaring wordt opgepikt door een paar kranten, en dan is het een feit geworden. Mijn feit is dan nog steeds geloofwaardiger dan dat lopen door meneer De Visser over dat water.
Toch geloven sommigen dat dat lopen over dat water waar is. Vreemd.

vrijdag 10 april 2009

Je moet elke dag iets schrijven, vind ik

- Waarover schrijf je vandaag?
- Ik weet het nog niet. Ik heb het vandaag een beetje druk gehad, met tikwerk voor uitgeverij Van Oorschot.
- Ik meen opgemerkt te hebben dat jou dat niets uitmaakt.
- Ja, maar ik vlucht wel in een dialoogje. Ik kan twee mensen met elkaar laten praten. Iedereen zegt dat dat een kunst is, maar ik vind het reuze makkelijk. En dus reuze handig, als je eens niet weet waar je het over moet hebben.
- Zoals nu.
- Zoals nu, ja.
- Maar een dialoog moet toch ergens over gaan?
- Nee hoor.
- Nee???
- Het hoort bij de Tips & Trucs voor de Beginnende Schrijver. Een dialoog kan ook nergens over gaan. Je begint gewoon te schrijven. Je moet natuurlijk wel goed schrijven, maar dat geldt voor alles wat je doet. Je moet het goed doen.
- Waarom moet je elke dag iets schrijven?
- Dat geeft een beetje orde aan de dag, aan je leven. Ik werk zoals je weet niet meer en als je dan helemaal niets produceert, is dat zo’n leeg bestaan. Zo’n zinloos geheel. Ook moet je de handigheid in het schrijven bewaren. Dat lukt het beste wanneer je elke dag iets aardigs, iets leesbaars produceert.
- Wat is dat leesbare waar jij het altijd over hebt?
- Op de eerste plaats dat je nooit, maar dan ook echt nooit met een of andere mode meegaat. Een voorbeeld: houd je aan de Herziene Woordlijst van 1990, waar een pannekoek nog een pannekoek is, en niet een pannenkoek. Die koek komt uit maar één pan. Op de tweede plaats moet je gewoon in je moerstaal schrijven. Je moet de dingen niet moeilijker proberen voor te stellen dan ze zijn. Op de derde plaats moet je niet geloven dat je schrijfsels iets leerzaams voor de lezers bevatten, of dat ze literair waardevolle dingen bevatten of zo. Dat bevatten ze niet.
- Dat laatste had ik ook al opgemerkt, ja.

donderdag 9 april 2009

Ik vind dat een verlies

Ik vind het jammer als ik een dag niet geschreven heb. Je moet elke dag iets schrijven, vind ik. Ook als je een dag, zoals vandaag, een computercrash hebt gehad. Niets werkte meer vanochtend. Maar vanavond deed hij het zomaar weer.
Waar het door komt, zou ik niet kunnen zeggen. Misschien heb ik morgenochtend weer een crash.
Ik zou nog kunnen mededelen dat mijn http-poort 80, mijn https-poort 443 en mijn ftp-poort 21 moeilijkheden ondervonden, dat wil zeggen: niet werkten.
Misschien is er onder de lezers iemand die zegt: dat probleem moet je zus en zo oplossen.
Morgen moet ik in elk geval wat teksten voor het Verzameld Werk van Karel van het Reve tikken, het zijn er niet zoveel, ik krijg dat wel af morgen en kan dat zo digitaal versturen, dan kunnen ze dat dinsdag (na Pasen) verwerken.
Ik moet wel Lieneke Frerichs, redactrice van dat VW, nog even mailen. Ik heb haar vanochtend een briefje gestuurd: Sorry, maar ik heb een computercrash. Bid voor mij, of nee, doe dat maar niet, vlóek maar voor mij de hemel in, dat helpt beter!
Dat briefje krijgt ze morgen. Ze hoeft dus niet te vloeken, dat moet ik haar zeggen.
Toch heeft zich vanavond een wonder afgespeeld, waar men zich iets bij af zou kunnen vragen: een computer die een hele dag niets doet, doet het zomaar weer. Het zal vast komen doordat mijn stukjes altijd zo godsvruchtig zijn geweest. God heeft gedacht: zo’n computer moeten we niet stuk gaan maken!

woensdag 8 april 2009

Diverse merken

Jakobs shag bestaat niet meer, die wordt nu verkocht onder de naam Lucky Strike. Ik vind dat een verlies. Dat vindt de oude heer Jakobs ook.
‘Het is natuurlijk eeuwig jammer dat onze familienaam is verkocht, maar we hebben een goede slag geslagen. Een lucky strike! Ik heb er nog voor geijverd om Brandaris geïnteresseerd te krijgen, maar die waren alleen in onze zware shag geïnteresseerd, niet in onze halfzware. Brandaris, dat zijn echte shagjongens hè, en die van de Lucky Strike, dat zijn sigarettenboeren. Hebben geen verstand van shag. Als je vroeger een pakje Jakobs ging kopen, vroeg zo’n juffrouw, ook een Jakobs vloeitje? Nu zeg je: een pakje Lucky Strike halfzwaar, en een Jakobs vloeitje. Want die maken we nog zelf. Want die heren van Lucky Strike wisten helegaar niet dat bij shag ook vloeipapier hoort. Zoveel weten ze nou van het shagbedrijf!
Toen die heren van de British American Tobacco Group op ons kantoor langskwamen om de overname te bespreken, toen ging er wel wat door me heen, hoor. Kapsoneslui, dat zijn het! Maar ik wens ze veel succes met onze shag. Ik rook zelf ook shag, m’n hele leven Jakobs halfzwaar gerookt, maar ik ga godverdomme géén Lucky Strike halfzwaar roken! Ik ben overgestapt op Drum.
Dat is een concurrent, ja. Maar het zijn ook echte shagjongens, net als de Brandarisjongens, en daar hou ik nou eenmaal van. Eerlijke, harde werkers roken geen Lucky Strike. Eerlijke, harde werkers roken Jakobs, Drum, Samson of Brandaris. Of zware Van Nelle. Neerlandse waar, dan help je mekaar.
Wat we nou moeten gaan doen met ons familiekapitaal, weet ik nog niet. De Jakobsjes kunnen eigenlijk niets, behalve shag maken. Maar ja, we mogen niet met Jakobs shag op de markt komen van die Britse Amerikanen. Staat in het contract. We hebben onze naam verkwanseld.’

dinsdag 7 april 2009

Daar won ik alles

Ik ben zetter geweest, dus ik weet hoe een boekpagina eruitziet. Hoe je zo’n pagina maakt. Hoe je een boek maakt. Ik ben zetter geweest net voordat de computer zijn intrede deed. Ik werkte op fotozetapparatuur. Diverse merken. De klant kwam met zijn kopij of met zijn diskette, en daar maakte je vervolgens iets van.
Ik heb het altijd zeer leuk werk gevonden, en ik geloof ook dat ik er goed in was.
Ik heb altijd gevonden dat de boekpagina’s van Van Oorschot de allerbeste zijn, de mooiste boekpagina’s ooit in Nederland gemaakt. Zie bijvoorbeeld het Verzameld Werk van Karel van het Reve, waarvan de Delen I en II een paar maanden geleden zijn uitgekomen. Niet alleen is dat pure literatuur, het is ook wonderschone opmaak. Er is geen andere uitgeverij die dat zo goed op orde heeft. Van Oorschot gebruikt ook nog eens de correcte spelling van de Nederlandse taal, die gaat volgens de Herziene Woordenlijst van 1990. Alom hulde, dus.
Het is altijd mijn streven geweest om eens zo’n Van Oorschotje te maken of er op zijn minst aan mee te werken.
En dat lukt ook nog eens! Wouter van den Berg nodigde me vorig jaar uit, als vrijwilliger mee te werken aan het Verzameld Werk waar ik zojuist over sprak. Er zijn zo’n twintig vrijwilligers die al Karels werk tikken en corrigeren. Ik heb ongeveer 200 pagina’s gecorrigeerd.
Nu heb ik me gisteren ook aangeboden als tikker en Lieneke Frerichs, die de redactie voert over het geheel, was dolblij. Ze weet niet half hoe dolblij ik ben.

maandag 6 april 2009

De sterkste renner

De sterkste renner heeft de breedste schouders, zeggen wij in het wielrennen. Dat zal wel net zo zijn in het voetballen of in het volleybal, wat mijn broer doet. Ja, wij zijn als familie altijd gezegend geweest met sportiviteit. Ik heb nog een zus. Die waterpoloot.
Maar ik was al jong een snelheidsmaniak, ze noemden me Haastige Henkie, en toen ging ik wielrennen bij de liefhebbers en daar won ik alles. Toen ben ik beroeps geworden, bij Stabilitas. Toen won ik een tijd lang niets meer. Ik kwam niet meer vooruit, hè. Met die Italianen. Die wonnen alles, toen nog.
Toen we in de Giro reden, zaten we in hetzelfde hotel als een Italiaanse groep coureurs. Paniani, Montazani, Cassitani, noem ze maar op. Heel succesvol. En wij konden geen potten breken, daar. En toen merkte ik dat er ’s nachts geen Italiaan sliep! Terwijl Joop vroeger altijd zei: de koers win je slapend. Dus ik op een nacht naar die Italianen toe. Bleken ze door de gang heen en weer te rennen, op hun bedden te springen en zo. Warum tun jullie das? vraag ik, want ik ken geen Italiaans. Met veel moeite en gebaren zeiden ze: ons bloed is te dik geworden. Wovon dann? Van de EPO, zeiden ze.
Dus nu wist ik het, ik begon één en één is twee op te tellen. De volgende dag won Cassitani de etappe, weer met groot machtsvertoon. Schitterende overwinning.
Dus ik ga naar mijn soigneur toe en ik zeg: Zeg. Ik stop met de steroiden en de efedrine en al die andere ouderwetse middeltjes. Geef mij voortaan EPO. Waddisdat? vraagt hij. Ik zeg: daar krijg je mooi dik bloed van en daar ga je harder van rijden.
Nou weet je ook meteen het geheim van het Italiaanse wielrennen. Als een koers een uur of vijf duurt, doen ze de eerste vier uur niets. Het peloton slaapt, als het ware. Nou, als het ware... het sláápt.

zondag 5 april 2009

Mooi voorjaarsweer

Het was ook vandaag weer prachtig voorjaarsweer, maar ik heb het grootste gedeelte van de dag binnen gezeten. Ik heb nog even boodschappen gedaan, maar verder: de Belgische tv aan voor de Ronde van Vlaanderen, en ook mijn computer aan. Ik was bezig met John Sheppard (1515-1559), over wie ik een dezer dagen een stukje ga schrijven voor Op droeve toon.
De Ronde van Vlaanderen is gewonnen door Stijn Devolder, die ook duidelijk de sterkste renner was. Meestal — met de Oude Kwaremont, de Koppenberg, de Patersberg, de Taaienberg, de Muur van Geraardsbergen en met nog tien of elf andere heuvels — wint de beste renner die koers.
Bovendien kwamen er verschillende emails binnen, die ik moest beantwoorden. Dat heb ik dus ook maar gedaan. Er was een emailtje bij van de voorzitter van Muziekvereniging Excelsior: ‘Geachte Heer Hageman! Ik hoop dat de samenwerking met ons muziekcorps u goed is bevallen en wij hopen u ook in de toekomst muzikaal te blijven dienen!’
Daarop heb ik maar geantwoord: ‘Jazeker is die samenwerking mij goed bevallen. Ook mijn vrouw, madame Hageman, was zeer blij met de diensten van één uwer fluiters. Ikzelf vond dat de muziek wel mocht ophouden, dan konden we aan de slag in mijn tuin. Maar uw corps heeft geweldig werk verricht: alle bomen zijn keurig gesnoeid, de heggen zijn geknipt en de bloemen staan in de grond! Dank daarvoor!’
Het was prachtig voorjaarsweer. Ik herinner me nog Rondes van Vlaanderen waarop het regende en kil was. Het is duidelijk dat de opwarming der aardkloot hier een rol in speelt.

zaterdag 4 april 2009

De namen zal ik u besparen

Voordat Alice, zo’n anderhalf jaar geleden, in mijn leven kwam, heb ik drie andere vrouwen gekend. Hun namen zijn veilig bij mij. Ik had niet gedacht nog eens zo verliefd te worden, maar ik ben het geworden. Op Alice.
De afgelopen week was ze bij mij, in Egmond aan Zee. We hebben elke middag gewandeld door het dorp, want het was mooi voorjaarsweer. We hebben wat gepraat over William Byrd (1543-1623) en over John Sheppard (1515-1559), die allebei zulke machtig mooie muziek hebben gemaakt, en ook bijvoorbeeld over de uitvaartverzekering die ik wel, en zij nog niet heeft afgesloten.
Ik zei dat ik maar twee stukjes muziek bij mijn crematie wilde hebben: een zeer droevig stuk van bijvoorbeeld William Byrd. Daar beginnen we mee. En aan het eind bijvoorbeeld een stukje Bach, gespeeld door Glenn Gould, want je wilt niet dat de mensen zeer bedroefd worden. Ze moeten eigenlijk denken: hij is dood, maar wij zijn er nog!
Maar Alice mag er anders over denken, hoor. Zij mag bepalen welke muziek er komt, ze heeft er ook het meeste verstand van, en ik kan het toch niet meer horen. En als ze begint te twijfelen, kan ze altijd van alles vragen aan mijn zus Marja.
Dat ik nu hierover zit na te denken, komt doordat Alice vanmiddag weer weg is gegaan. De eenzaamheid grijpt me bij de strot. Mijn rechterschouder is ook al versleten, hij doet al de hele dag pijn. Niets helpt daartegen. Het enige dat helpt, is: Alice in mijn buurt hebben.
Gelukkig gaan we samenwonen.

vrijdag 3 april 2009

Kom maar in mijn armen

Ik was al op zeer jonge leeftijd verliefd: ik was zes jaar oud toen ik langs de Noordvaart liep en daar ineens compleet beteuterd stokstijf stilstond toen Marjan Kneuter langs kwam fietsen. Marjan was dertien, toen. Het jaar was 1960. Plaats van handeling: Dirkswoud.
Onze wegen scheidden zich, ik ben nog tientallen malen verliefd geworden (de namen zal ik u besparen), maar nu, 49 jaren later, heb ik Marjan Kneuter weer ontmoet!
Waar, zult u vragen? In Egmond aan Zee. Op het strand. Vanochtend, om 09:13 uur. En ik was weer net zo verliefd op haar als in 1960. Goed, haar gebeente oogde wat minder jeugdig dan toen, maar dat doet mijn gebeente ook.
- Goedemorgen, Marjan.
- Goedemorgen, Ben.
Je moet toch een soort gesprek beginnen aan te knopen.
- Zullen we hier maar gaan liggen?
- Dat is goed, Ben.
U zult zich misschien afvragen: ging dat zo snel? Dat gaat zo snel, inderdaad, als je wat ervaring hebt.
- Ik zou zeggen, Marjan, trek je kleren maar uit.
- Daar is het me nog te vroeg voor, Ben.
- Oké, dan wachten we daarmee. Hoeveel mannen heb jij gehad, Marjan?
- Negen.
- Dat valt mee, niet?
- Hoeveel vrouwen heb jij gehad, Ben?
- Zevenentwintig. Nee, achtentwintig, na vandaag.
- Aha! Een man met ervaring dus!
- Jawel, Marjan. Maar jij was de eerste, en nu ben je de laatste.
- Kom maar in mijn armen, jongen.
- Graag.
- Hum. Lékker!
- Jij hebt daar een leuk soort moedervlek.
- Waar?
- In je geum.
- Waar is mijn geum?
- Dat is hier, waar ik hem aanwijs.
- O. Dat is mijn nek. Heet dat je geum?
- Ja. Dat is je geum, lieverd. Biologie, het menselijk lichaam, pagina 68, achternek: geum.
- Ben jij altijd zo grappig, Ben?
- Normaal ben ik ernstig, vooral tegen langslopende dames. Het wordt ook wel je haam genoemd.
- Je mag mijn haam kussen, Ben.
- Dat doe ik, met alle graagte.
- Alléén mijn haam!

donderdag 2 april 2009

Haar waarschuwende werking

Gisteravond was het weer eens zover. Ik zit te praten met Alice over de grote angst in mijn leven, die samenhangt met het trappen in glas. Alice is, wat je in de psychiatrie, van de ondervindende methode zou noemen.
- Trek nu eerst je schoenen eens uit.
- Nee.
- Trek ze gerust maar uit, jongen.
- Nee.
- TREK JE SCHOENEN UIT!!!
- Oké.
- Je sokken ook uitdoen.
- Nee.
- Dan trek ik ze uit.
- Oké.
- Dan drink ik dit wijnglas even leeg.
- Proost.
- Want dat is zonde.
- Ik zei toch proost?
- Het glas is nu leeg. Nu ga ik naar de keuken toe.
- Oké. Ik hoef geen koffie, hoor!
- Nee, da’s goed. Nu breek ik dat glas, hoor je het?
- Ik hoor het, ja.
- Dan kom ik weer terug.
- Welcome back.
- En nu gaan we kussend ronddansen door je hele huis.
- Behalve door de keuken.
- Behalve door de keuken, ja. Kom maar, schattebout.
- Oké.
- Kom maar in mijn armen.
- All right.
- Gaan we even dansen.
- Moet jij ook even je schoenen uitdoen.
- Waarom?
- Gelijke monniken, gelijke kappen.
- Welnee. Dat is onzin. Ogen dichthouden. Nu gaan we rechtsaf.
- Oké.
- Zie je wel? Er is helemaal geen glas op de vloer.
- Nee.
- Dus die angst van je, dat is totale onzin.
- Juist, totale onzin. Aárggh!

woensdag 1 april 2009

De komende dagen

De komende dagen zullen bepalend zijn in het leven van Sjoerd de Vries, journalist bij het dagblad De Pers. De Vries is de schrijver van het artikel ‘Wilders burgemeester Den Helder’ dat gisteren (31 maart) op de voorpagina van De Pers verscheen.
‘Het was bedoeld als één april grap, en moest dus op 1 april in de krant komen,’ zei De Vries ons telefonisch, ‘maar dat is niet gelukt. Ik zou wel eens willen weten wie van de opmaakredactie zich schuldig heeft gemaakt aan deze te vroege plaatsing!’
Door deze te vroege plaatsing zijn in Den Helder rellen uitgebroken in de Antilliaanse gemeenschap, en de Helderse gemeenteraad wil de kosten ‘afwentelen’ op De Pers. Ook H. Koning, hoofdinspecteur van de Helderse politie, was zeer onaangenaam getroffen door het bericht: ‘Een schadelijke, nee, een schandelijke manier van doen!’
Wij gingen dus op zoek naar de persoon die dit bericht één dag te vroeg in De Pers plaatste, en wij hebben die persoon gevonden: Kees Jorritsma (23). Kees is nog maar twee weken in dienst van De Pers en dacht zich wel een ‘geintje’ te kunnen permitteren.
Welnu, Kees! Het is in Nederland zéér ongebruikelijk dat men zijn één april grappen al op 31 maart bekend maakt! Maar je bent nog jong en onervaren. Normaal zou een krant van de statuur van De Pers haar medewerker ontslaan wanneer die medewerker zulke domme fouten maakt als jij gedaan hebt. Wij hebben van de directie te horen gekregen: dit was één keer, maar het zal nooit meer gebeuren!
Dat hopen wij als lezers natuurlijk ook, want we lezen een krant bijvoorbeeld om haar waarschuwende werking.

dinsdag 31 maart 2009

Ik woon in Egmond aan Zee

Ik woon in Egmond aan Zee, en ik prijs me gelukkig dat ik er woon. Over anderhalf uur komt Alice. Alice woont 82 kilometer ver weg, in een plaats niet ver van Den Haag. Ze vertelde me vanochtend dat er helicopters boven Den Haag ronddraaien vanwege die Afghanistan-conferentie. Ik zei, dan hebben de deelnemers tenminste de indruk dat er aan hun veiligheid gedacht wordt. De historie heeft uitgewezen dat die helicopters helemaal niet voor veiligheid zorgen, maar het zal nog heel lang duren voordat men die dingen uit de lucht haalt.
Alice en ik gaan deze dagen onder meer luisteren naar de muziek van William Byrd (1543-1623), een waar genot, want William Byrd was een nog groter componist dan Thomas Tallis, en Tallis vind ik al zo goed. Ik zal voor enkele verrassingen zorgen op Byrd-gebied.
Misschien gaan we ook nog een middag naar de Hortus Bulborum te Limmen. Dat is een tuin waar ze nog de uitzinnige tulpensoorten uit de 16e eeuw hebben. Ik ben wel geboren in Limmen, maar die Hortus heb ik nooit gezien. (Zo was ik ook nog nooit in het Egmonds Museum geweest, maar daar zijn Alice en ik vorig jaar in gegaan.)
Als het een beetje mooi weer blijft, kunnen we gaan wandelen door het dorp en door de duinen.
Stilzwijgende afspraak: ik kook (‘ik weet toch beter waar alles staat dan jij’).
Of er stukjes geschreven zullen worden, de komende dagen, moet nog afgewacht worden.

maandag 30 maart 2009

‘Houdt de dief !’

Ik woon in Egmond aan Zee. Ik kom nooit in wijken waar je beroofd wordt, ik weet ook niet welke wijken dat zijn. Vroeger zeiden ze wel dat je bepaalde straten en stegen te Amsterdam maar beter kon mijden, omdat je daar de kans liep beroofd te worden. Maar ik ben daar dus nooit geweest, ben ook nooit beroofd en heb ook nooit meegemaakt dat iemand beroofd werd.
In Egmond aan Zee zijn geen rovers, want ze weten dat ze een gerede kans lopen bij een rooftochtje vermoord of zwaar verminkt te worden. Wij houden er hier van, maatregelen te nemen.
Ik heb het dus nooit meegemaakt. Maar zou ik, als ik op straat beroofd zou worden, ‘Houdt de dief!’ roepen? Nee. En zou u dat doen? Ook niet. U roept bijvoorbeeld ‘Hé, klootzak!’ of ‘Pliesie!’
‘Houdt de dief!’ is een uitdrukking die van Nicolaas Beets zou kunnen komen, en dat was een 19e-eeuwse dichter, schrijver en dominee.
Zijn er nog meer van zulke uitdrukkingen? Ik ken er twee, die allebei hun oorsprong kennen in de jaren zeventig. Er was toen een tv-programma ‘Ren je rot!’ Dat zegt geen jongen of meisje meer, en heeft ook nooit een jongen of meisje uit zichzelf gezegd.
De andere uitdrukking heb ikzelf in de jaren zeventig bedacht — en als ik het niet bedacht heb, moet u het maar opeisen voor uzelf — maar nooit uitgesproken. De jaren zeventig, dat was de tijd van het schoudervullende haar der heren, dat weet u nog wel. Als ik zo’n heer dan in de wind zag staan, dacht ik: ‘Kam je gaar!’

zondag 29 maart 2009

Een heerlijke rust

Het is zondagmiddag en we bevinden ons, wandelend, langs de Noordvaart te Dirkswoud. Er staat geen wind en het water klotst dus niet, maar gulpt vriendelijk tegen de oever. Aan de overkant: drassig weiland met een koe of tien twintig. Ze herkauwen kalmpjes liggend, bij de bosschages nabij boer Barks boerderij. Wat het weer betreft: het is goed weer vanmiddag! Het motregent nu eens niet, de zon schijnt en het is twaalf, dertien graden. Het is zulk fantastisch voorjaarsweer dat tientallen Dirkswoudenaren zich wandelend voortbewegen langs de Noordvaart.
Daar is bijvoorbeeld Karin Klaver, die cassière is bij de supermarkt van Dirkswoud.
‘Dag, Karin!’ zeggen wij.
‘Dag, dief!’ glimlacht zij terug.
Ze refereert aan een akkefietje dat wij eens hadden in de supermarkt. Wij zijn de directeur van De Toendra, het dorpsmuseum van Dirkswoud — Jan Spekstra, aangenaam! — en wij gingen koffie kopen in de supermarkt. Koffie kopen wij voor het hele jaar, die slaan wij op in de koffiekamer en zo zitten wij nooit zónder.
Ik had dus een winkelkarretje vol pakken koffie, en ik leg één pak koffie op de transportband voor Karins kassa, willende zeggen: ‘Hiervan 52.’ Zodat zij 52 maal, enzovoorts.
Op dat moment echter werd ik onwel. Ik viel over mijn winkelkarretje heen, raakte bewusteloos en het volgende dat ik mij herinner was de mond van mevrouw De Gruijter, die probeerde mij weer bij te brengen door middel van mond op mond beademing.
In de consternatie die ontstaan was, had Karin mij slechts een bedrag voor één pak koffie berekend. Dat rekende ik af, met een wazige blik, en ik rijd mijn winkelkarretje naar De Toendra, die tegenover de supermarkt gelegen is.
Halverwege hoor ik echter: ‘Houdt de dief!’
Enfin. Zo maakt men wat mee. Wat een heerlijke middag is het nu.

zaterdag 28 maart 2009

Met grote voortvarendheid

In Limmen heerste, eind vijftiger jaren, een heerlijke rust. Je had voor Slager Snel een landje aan de Kerkweg dat door boer Pauw bewerkt werd. Hij had er bloembollen op staan, zoals ieder op die landjes.
Boer Pauw was een vreemd mens. Hij was ten eerste niet katholiek, hij woonde in zijn boerderij, anderhalve kilometer zuidelijker, vlakbij de protestantse kerk. Daarom al moesten we voor hem uitkijken.
Boer Pauw ging ook ouderwets te werk: met een paard en wagen, hij deed al het werk met de hand. Zijn paard was ook al zo oud. Krakkemikkig. Je kon je niet voorstellen dat ooit iemand hem zou vragen: ‘Wat is nou, boer Pauw, je bedrijfsplan?’
Later is, ook op de Kerkweg, nog een Pauw Schoenherstelbedrijf gekomen (vlak naast Stuifbergen’s kapsalon), waarvan ik ook niets begreep en waarheen ook nooit schoenen van ons gezin gegaan zijn. Ik weet niet of die Pauwen van de Schoenen katholiek of protestants waren.
Met boer Pauw heb ik later wel kennis gemaakt. Via zijn buitengewoon aardige dochter. Ze heette Ria. Toen ik veertien jaar was, zat ik elke dag van het jaar in de bibliotheek. Ik las alles wat er te lezen was. Ria deed dat ook.
Dan kom je er vanzelf toe om elkaar boeken voor te stellen. Ria heeft me Max Havelaar voorgesteld, herinner ik me nog. Ik weet nog hoe ik haar Camera obscura voorstelde: ‘de titel is wel moeilijk, de rest van dit boek valt wel mee’.
Ik woonde vlakbij de Kerkweg, zij woonde aan de Uitgeesterweg, anderhalve kilometer verder naar het zuiden. Ik had wel gehoord, van de Kootjes die ook aan die kant van het dorp woonden, dat het bij de Pauwen daar raar toeging. Ruw.
Toen ik daar, op zestienjarige leeftijd, tenslotte op bezoek ging, bleek het bij de Pauwen helemaal niet zo raar te gaan: mevrouw Pauw (een zeer aardig mens) offreerde me koffie, Ria had een aparte kamer waarin ze kon lezen (dat had ik niet!) en meneer Pauw, die man die zo ouderwets met paard en wagen door het dorp reed, was binnenshuis zeer bespraakzaam. Hij vroeg me bijvoorbeeld, waarom ben je nog katholiek. Ik zei: dat ben ik niet meer. Hij: dat ben je ook nooit geweest, jongen.

vrijdag 27 maart 2009

Onze grote voorganger

U weet, dames en heren raadsleden, wie onze grote voorganger was? De stichter van ons prachtige Dirkswoud? Dat was Dirk II van Bredeveld, die in het jaar 1011 met zijn mannen de streek binnenviel, strijd leverde met de Westfriezen en met grote voortvarendheid kasteel Bredeveld liet bouwen. Daarvan hebben wij de archeologische resten in 1964 gevonden aan de Noordvaart.
De tinnen borden waaruit ze gegeten hebben en de prachtig gegrafeerde drinkbekers — de Dirkswouder drinkbekers of Dirksbellen worden ze genoemd in de antiekwereld — staan allemaal in ons dorpsmuseum De Toendra.
Dirk maakte van dit kleine gebiedje een aparte vrijstaat, en dat is Dirkswoud ook gebleven tot 1329, het verschrikkelijke jaar van de branden en de overvallen door de Westfriezen.
Maar terug naar het jaar 1011, de stichting van Dirkswoud. Dat is over twee jaar dus duizend jaar geleden. Wat gaan wij daaraan doen, dames en heren?
Een historisch spel, zegt u. En wie moet er dan voor Dirk doorgaan? Hij had volgens de overleveringen een ontzettend zware stem. O wacht, Barend Wiesman van de toneelvereniging! Hij moet dan wel zijn Amsterdamse accent, u weet wel, ‘Kraag de tering!’ en zo, dat accent moet hij eens afleren, want Dirk was dan wel een vechtersbaas en een hoerenloper, maar hij was toch een nette man.
En nu we het daar toch over hebben, wie zullen de hoertjes worden? Want u weet dat Dirkswoud door Dirk is opgericht als hóerenvrijstaat. Er zal wat mannelijk vocht zijn verspild, in de goede jaren! Ik stel voor dat álle bewoonsters hoertjes worden, uiteraard alleen voor het jaar 2011.

donderdag 26 maart 2009

Rampen voltrekken zich!

Het is dan ook niet meer dan normaal dat ook wij, communisten, zich daarover uitspreken. Karl Marx, onze grote voorganger, was al voor revolutie. Democratisering van de werkmiddelen. Dat zei hij al, samen met Fridryck Engels, toen er nog helemaal geen crisis wás!
Toen er nog helemaal geen crisis was.
Maar die crisis is er nu wél, partijgenoten!
Hoe te reageren.
Ik zou allereerst zeggen: de maatregelen van de burgerlijke partijen, die klóppen gewoon niet. Dat pást niet. Die verhoging van de pensioenleeftijd, wie is daarvoor?
Dat dacht ik wel: niemand.
Dat bedoel ik ook met democratisering. Als een hele partij zich verzét tegen iets, dan heeft dat vanzelf iets... democrátisch! Laten we dat vanavond ook maar even vieren!
En wie is ervoor dat de vliegtax wordt gehandhaafd? Juist, iedereen! Onbegrijpelijk dat een regering — met daarin de zogenaamd socialistische partij PvdA! — daarmee akkoord is gegaan.
Wij zijn dus vóor een duurzame economische vooruitgang, maar wij zijn tégen massa-ontslagen.
Wij zijn natuurlijk ook tegen die 67 jaar, waar mevrouw Jongerius, van de zogenaamd socialistische FNV, mee ingestemd heeft. Maar die FNV stemt nou eenmaal met alles in waar de werkgevers in de SER mee aankomen. Die werkgeversbonzen zeggen, da’s peanuts, die 67 jaar, maar vraag dat maar eens aan onze leden!
Maar wij weten nog goed dat mensen van 64, 65 jaren oud — zij kunnen de krenten in de pap zijn! Wordt lid!

woensdag 25 maart 2009

In deze tijden van zware crisis

De internationale kredietcrisis is bezig ook in Dirkswoud hard toe te slaan. Wethouder Bertels van Financiën, Sport, Recreatie en Visserij is hier duidelijk over: ‘We gaan het ook hier in Dirkswoud voelen. We zullen merken dat we de broekriem strakker om ons middel moeten gespen, want tjongejonge, wat wordt er veel over gepraat op het gemeentehuis! Crisis dit, crisis dat. Ik heb het een jaar geleden al zien aankomen, maar ik heb er toen niets van gezegd, want je bederft gauw het hele investeringsklimaat. Maar een crisis is het nu, hoor! Rampen voltrekken zich. Mensen worden werkeloos, bijvoorbeeld Kees Tapuit, die heeft zijn congé gekregen bij Sloopbedrijf Haringsma. Het ging niet meer bij het sloopbedrijf, hè, mensen in dienst houden. Dus Kees zal zich moeten omscholen tot boerenknecht, of hij kan conciërge worden bij basisschool De Rotte Woerd. Zoiets kan hij nog proberen. Maar wat een ellende! Vooral de kleine man zal ernstig getroffen worden door de graaicultuur te Amerika, waar toch de oorzaak van de crisis ligt. Of niet?’
Kees Tapuit: ‘Op de eerste plaats was de verhouding tussen mij en de patroon van het sloopbedrijf, Janus Haringsma, niet tiptop. Zo heeft hij mij een jaar geleden, ten onrechte, beschuldigd van diefstal van een sloophamer. Die sloophamer heeft hij later teruggevonden, maar van een excuus is nooit sprake geweest.’
Janus ‘Heipaal’ Haringsma: ‘Het is een vreselijke toestand, want de mensen bieden niks meer aan, hè. Ze blijven in hun ouwe troep wonen, ze kopen niks meer. Door de crisis. Dus ik moet wel volk ontslaan. Erg jammer.’

dinsdag 24 maart 2009

In één klap

- En te gast is ook Diederik van Klammeren, econoom. Meneer Van Klammeren, de regering is nu al weken-, nee, maandenlang niets aan het doen. Kán dat zomaar?
- Dat kan zomaar, ja.
- Jahaha!
- Ik bedoelde het serieus, meneer Witteman. De regering doet al járenlang niets dat in het belang van ons land zou kunnen zijn, en het gaat ons evengoed vrij goed.
- Ja maar...
- Wat nou ja maar?
- In deze tijden van zware crisis...
- Kom, houd toch eens op met praten over een crisis! Wélke crisis dan? Er is even een moeilijkheidje bij Fortis en bij ABN-Amro geweest, ook even bij de ING. Dat noem ik nog geen crisis. Er gaan elke jaar zoveel duizenden bedrijven en bedrijfjes failliet.
- Ja, maar zo’n systeembank...
- Had u ooit gehoord van een systeembank voordat ze gered moesten worden? In de economie is het een onbestaand woord. In de economie spreken we over een nul-entiteit. Als je als bank bijvoorbeeld stomme dingen hebt gedaan, de spaarders vertrouwen je niet meer en de mensen lopen weg, dan ben je een nul-entiteit. Opheffen de boel, dan.
- Maar de aandeelhouders?
- U was toch een socialist? Over aandeelhouders hoeft men zich in het algemeen geen zorgen te maken.
- Maar noem eens een maatregel die de regering kan treffen, die goed is voor het land.
- Een staatsbank instellen, dat is het enige dat ik kan bedenken, meneer Witteman. Ze hebben ABN-Amro, maak daar een staatsbank van.
- En die staatsbank zou dan kredieten kunnen verlenen aan bijvoorbeeld bouwmaatschappijen?
- Bijvoorbeeld. Je noemt die bank de Sociale Staatsbank, de SSB. Dat vinden al die CDA-ertjes en PvdA-ertjes heel mooi.

maandag 23 maart 2009

Gejuich stijgt op

Gejuich stijgt op uit aller kelen nu blijkt dat de regering werkt aan een plan ter vermijding van de internationale geldcrisis. ‘In Holland niet!’ sprak de heer Balkenende.
‘Hoe gaat u dat dan doen?’ vraagt de heer Mingele.
‘Kent u de uitdrukking vlaktaks?’
‘Die ken ik, ja.’
‘Die vlaktaks gaan we invoeren, en met terugwerkende kracht: tot 1 januari 2008. Let nu even op en zit niet aan uw baard te plukken. Wie tot 12.000 euro per jaar verdient, betaalt 0% belasting. Wie 12.000 euro tot en met 50.000 euro verdient, betaalt 20% belasting. Het meerdere boven de 50.000 euro wordt met 100% belast. Dat is in grote trekken het plan.’
‘Het ziet er mooi uit!’
‘En verder gaan we de overheid kleiner maken. Ministerie van Onderwijs: weg ermee. Ministerie van Wegverbreding of hoe heet dat, van Mobiliteit — ik weet niet eens hoe die dingen genoemd worden — kan ook weg. Uiteindelijk houden we over: een minister van Justitie en een minister van Financiën, met elk een paar ambtenaren. U begrijpt, dat gaat de overheid miljarden opleveren.’
‘Héél mooi! Maar nog even terug naar die vlaktaks. Wat gebeurt er met de mensen met hypotheken? Die kunnen ze niet meer betalen straks.’
‘Inderdaad. Daar hebben we over nagedacht. Hypotheken worden ook afgeschaft.’
‘In één klap? Zomaar?’
‘Ja, meneer Mingele. In één klap. Dat geld wordt door de banken toch alleen maar gebruikt om te speculeren in Amerika. Zondegeld is het.’
‘En hoe zal het dan gaan met de binnenlandse kongzumpfie?’
‘Ach, meneer Mingele. Als u nu weet dat behalve de hypotheken ook de huren zullen worden afgeschaft, dat dus iedereen het recht heeft op vrije bewoning...’
Ik zei al: gejuich stijgt op uit veler kelen. Zo zal het wel niet gaan.

zondag 22 maart 2009

Huilerig motregenen

Motregenen doet het ook vandaag weer, in Dirkswoud. In Dirkswoud motregent het gedurende het hele jaar. Het motregent seizoenenlang. In tegenstelling tot wat u zou vermoeden, heeft dit weertype niet een slechte invloed op de mensen. ‘Dit is het goede weer voor de boer!’ zegt men hier. En zo is het natuurlijk ook. De teelt gedijt, de koeien lopen vrolijk in de drassige weidevelden.
Vandaag wordt de jaarlijkse fancy fair gehouden op het dorpsplein: er staan dertig of veertig kraampjes waarin allerlei spulletjes worden aangeboden. Van kinderspeelgoed tot fotocamera’s en zelfgebakken koekplakken. Het is al een drukte van belang, en het aardige is dat niemand een paraplu bij zich heeft. De dames hebben een stukje kleefplastic om hunne hoofdharen gebonden, de heren dragen allen een hoed. Zij roken sigaren.
Men wacht op notaris Heringa, die straks de fancy fair officieel gaat openen en gaat zeggen welk goede doel hij heeft uitgekozen, dat straks met de opgebrachte gelden gaat weglopen. Iedere Dirkswoudenaar mocht één goed doel indienen, de notaris maakt uit welk het wordt.
Daar komt de notaris al, hij is met de fiets. Een gejuich stijgt op naar de grauwe hemel. De notaris bevindt zich nu in de menigte, maar zijn geschreeuw is oorverdovend hard, dus kunnen wij hem verstaan. Hij zegt: ‘Beste mede-Dirkswoudenaren! Er zijn driehonderdtweeënnegentig goede doelen ingediend! Een record! Natuurlijk waren er wel enkele merkwaardige bij! Zoals een bliksembeveiligingsinstallatie voor de boerderij van de heer Hamel! Ha ha ha! Maar er waren ook écht goede doelen bij! En het goede doel dat wij dit jaar onder handen gaan nemen is! Slaat op den trommele! Dat is: een universitaire opleiding voor onze nu al zeer geleerde Jaap! Kóning!!! Jaap gaat wískunde studeren! E = mc, enzovoorts dus! Koopt allen naar vermogen! Ik open deze fancy fair!’
En het blijft maar motregenen, zonder dat de vrolijkheid der Dirkswoudenaren getemperd wordt.

zaterdag 21 maart 2009

Dus ik klaag niet meer

Ik ben in die zin geen Nederlander dat ik nooit klaag of aanklaag of klachten neerleg. Zo is de Derper supermarkt grondig verbouwd en vandaag voor het eerst weer open. Het ziet er prachtig uit, hoor, maar voor de verse groenten moet je er niet meer zijn. Ik zag er geen witte kolen, groene kolen, savooiekolen, Chinese kolen. Die nemen ook teveel plaats in natuurlijk. De strekkende meters onzinnigheden daarentegen — laat ik daarover ophouden. Er is nog een ouderwetse groentenboer, een straat verderop.
Zo kun je ook klagen over die bonussen die door ING uitbetaald worden. Maar waarom daarover klagen? Omdat die mensen meer verdienen dan jij?
Ik ben zo’n dertig jaar lang depressief geweest, vanaf mijn 17e jaar. Dat wil zeggen, ik heb dertig jaar lang depressieve buien gehad en tussendoor ook heerlijke perioden. Ik heb ook tijdens die depressies nooit geklaagd: zo van waarom heb ik dat nu? Ik heb die depressies verdragen en ik heb volop genoten van de perioden tussendoor. Ik zou het niet gemist willen hebben.
Dat komt onder meer doordat ik het een en ander over depressies gelezen heb. Er dus iets van af wist. Wist: dit is eindig. Niet eeuwig. (Al waren er minuten en uren bij die een eeuw leken te duren.)
Ik heb één keer geklaagd. Dat was bij een buschauffeur die teveel rekende voor een ritje Limmen-Alkmaar. Het speelde in de tijd vóór de strippenkaarten. Ik zei er iets van en de chauffeur zei sorry, en corrigeerde het.
Toen ik in Alkmaar uit de bus stapte, werd ik overreden door een dame op een ouderwetse zwarte damesfiets. Dat komt er nu van als je klaagt, was mijn eerste gedachte. Ik was zeer zwaarmoedig en moest in Alkmaar bij een psychiater op consult komen, maar dat ongelukje zorgde toch voor verlichting van mijn gemoed.
En zo is het nu altijd, dames en heren, het kan het beste maar zo’n beetje huilerig motregenen, buiten.

vrijdag 20 maart 2009

Nauwelijks acht jaar oud

Ik ben tenslotte uitgegroeid tot een lengte van 1 meter 78, dus ik klaag niet meer, maar toen ik zeven of acht jaar was, was ik een klein, bleek en mager scharminkeltje. Ik was ook overal bang voor, speciaal voor mensen met donker haar. Als ik op een krant stond, had ik hoogtevrees. Als ik een spin zag, begon ik te zweten (zweten deed ik niet bij honden, koeien, schapen of paarden: ik voelde dezelfde angst die zij hadden, dus dan hoef je niet meer bang te zijn). Onder mijn bed bevonden zich giftige slangen, inbrekers en moordenaars. Als zich ’s nachts iemand naar de wc begaf, vermoedde ik overvallers met pistolen en messen. Ik kroop dan onder mijn dekens, want dan zouden ze mij vermoedelijk overslaan.
Op een keer moest ik naar de buren toe, de familie Dekker, om Ans te halen. Ik wist niet waarom. Ans was een zestienjarig meisje, ze had ook een broer Kees, die iets jonger was. Kees was zeer lang en had donker haar. Kees was thuis en tilde mij op, zeggende: ‘Zo jongen! En wat kwam jij doen!’
Later is Kees Dekker de communistenleider van Limmen geworden, u weet nu waarom ik me nooit tot het communisme aangetrokken heb gevoeld. Altijd bang dat je opgetild wordt. Een soort hoogtevrees.
Ans Dekker, die tenslotte meeging naar ons huis, bleek onze dienstbode te worden en ze is dat tien jaar lang geweest. Ans was een mooi meisje, ze trouwde later met Theo Dekker (geen familie van haar, in Limmen waren talloze Dekkertjes), de altijd zeer grof en kneiterhard spelende stopperspil van het eerste elftal van de RKVV Limmen.
Mijn verhouding tot Ans is in alle jaren dat ze bij ons dienstbode was, zeer goed gebleven. Nooit één woord ruzie. Totdat ik haar vertelde — dat was toen ik achttien was geworden en Ans getrouwd was — dat ik op twaalf- of dertienjarige leeftijd bepaalde seksuele fantasieën had gehad waarin zij een grote rol had gespeeld.
‘Rotkind,’ zei Ans, ‘donder toch op!’

donderdag 19 maart 2009

Onderwijzer worden

Als je vroeger onderwijzer wilde worden, moest je naar wat zo terecht een Kweekschool genoemd werd, en wat nu een Academie geworden is, waar de jongens en meisjes niets meer leren.
Ik wou niet naar een Kweekschool, want ik dacht dat ik het allemaal zo wel kon: de beste onderwijzers zijn de beste verhalenvertellers, heb ik altijd gevonden, en ik kon vrij aardig verhalen vertellen.
Er kwamen twee kinken in de kabel: de CITO-toets, en de depressies die ik na mijn 17e kreeg. Door die depressies kon ik ook niet meer Nederlands gaan studeren. Dat vond ik trouwens een waardeloze studie: de boeken die je moest lezen, had ik allemaal al gelezen en ik was zeker niet van plan ze nog eens te gaan herlezen. Vestdijk herlezen! Kom toch.
Ik wilde Nederlands gaan studeren, omdat je dan leraar Nederlands kon worden op een middelbare school. Maar ik had ook bezwaar tegen het aanleren van wat nu bijvoorbeeld een meewerkend voorwerp was in een zin. Ook voor een leraar Nederlands geldt: kun je verhalen vertellen, of kun je dat niet? Dat vond ik en dat vind ik nog steeds. Je neemt een stuk van Max Havelaar of je neemt het kwatrijn Onrust van Jacob Israël de Haan:
Die te Amsterdam vaak zei: ‘Jeruzalem’
En naar Jeruzalem gedreven kwam,
Hij zegt met een mijmrende stem:
‘Amsterdam. Amsterdam.’
Daar vertel je over, je vertelt over de vreselijke heimwee, waar je zelf ook zo aan lijdt. Je vertelt over het Amsterdam van een eeuw geleden, het Jeruzalem van een eeuw geleden, je vertelt over Jacob Israël de Haan, noem maar op.
Zoals ik al zei: door mijn depressies ben ik zeer beperkt geweest in mijn beroepskeuze. Tenslotte ben ik zetter geworden in een paar drukkerijen. Ik ben overigens nog wel onderwijzer geworden: schaakonderwijzer. Dat was in de tijd van Andersson, Ljubojevic, Timman en Karpov. Mijn mooiste moment: toen een klein jongetje, nauwelijks acht jaar oud, volkomen onverwachts slaagde voor zijn Pionnendiploma.

woensdag 18 maart 2009

Wilde beestentemmer in het circus

- Mijn printer zegt ‘Raccoon’ als hij aan het printen is.
- Hij maakt inderdaad dierlijke geluiden.
- Het is al een oudje: een HP Deskjet negenhonderdzoveel.
- Maar ik kwam om over een ander onderwerp te praten. Je levensverwachtingen, is daar iets van terechtgekomen?
- Op de lagere school hadden alle jongens — meisjes zaten in het katholieke Limmen op een meisjesschool, want het was natuurlijk veel te gevaarlijk om de jongens en de meisjes samen te doen — in die tijd hadden alle jongens grote plannen. Ze wilden piloot, vrachtwagenchauffeur, wilde beestentemmer in het circus worden. Wat ik wilde? Ik kon nog kiezen, vond ik, tussen professor, schrijver of beroemd concertpianist worden.
- Daar is weinig van terechtgekomen.
- Onderwijzer worden, dat heb ik ook een tijdje gehad.
- Daar is ook niets van gekomen.
- Nee, maar ik zou jou wel kunnen onderwijzen over oude Engelse muziek, over de bijbel, over Karel van het Reve, Gerard Reve, Piet Grijs of Rudy Kousbroek.
- Vreemd dat je zowel Karel als Gerard noemt.
- Eerst vond ik Gerard mooi schrijven. Totdat ik Karel begon te lezen, in 1975 of daaromtrent. Je weet dat hij heeft geschreven over de verschrikkelijke slechtheid van het opperwezen. Maar wist je dat hij eind 1970 al een prachtig stuk heeft geschreven in de Haagse Post, over de onbeleefdheid en onverdraagzaamheid van het christendom?
- Dat wist ik niet, nee.
- Dat komt in deel 3 of 4 van zijn Verzameld Werk te staan. Dat komt eind van dit jaar uit.
- En de bijbel ben je ook gaan lezen. Waarom? Wou je soms een christen worden?
- Nee. Ik weet eigenlijk niet waarom ik de bijbel ben gaan lezen. Het is een slecht geschreven boek. De meeste echte bijbelkenners zijn geen christenen. Christenen kennen dat boek niet. Maarten ’t Hart heeft er nog een aardig boekje aan gewijd, De Schrift betwist, dat ik iedere christen aanraad te lezen. Iedere christen zou ook Max Molovich moeten lezen: die vertelt heel leuk over het Oude Testament.
- En die oude Engelse muziek?
- Ik ben bijvoorbeeld een liefhebber van de muziek van John Bull (1562-1628), van wie de Aartsbisschop van Canterbury eens zei: ‘The man hath more music than honesty and is as famous for marring of virginity as he is for fingering of organs and virginals.’ Bull moest Engeland ontvluchten, en hij vluchtte naar De Nederlanden. Hij schreef moeilijke muziek die toch prettig is om naar te luisteren, zoals deze gaillarde.
- Ik ben blij je weer eens gezien te hebben.

dinsdag 17 maart 2009

Geen geringe maatregelen

U weet: wij lopen veel en wij lopen hard. Wij lopen zo’n vijftig kilometer per dag. En ik zeg wel wij, maar ik bedoel natuurlijk: ik. Waarom lopen wij zo hard? Dat kunt u wel raden: om aan de vrouw te ontkomen. (Lachen!) Neem nou mijn eigen vrouw: een lieve vrouw hoor, maar wat kán ze zeuren! Dan moet er weer een goot worden gerepareerd, of er moet iets aan de auto worden gedaan... Daar kríjg je toch wat van? Dus ik neem dan de benenwagen! (Lachen!)
En als je dan in de natuur rondrent, zie je dan ook iets van de natuur? Neen. (Lachen!) Zie je ooit bijvoorbeeld een vosje met een kuiken in zijn bek, of een koekoeksnest? Nee hoor. Ja, je ziet soms een koe. (Lachen!) Dat is een heel klein koekoeksnest, hè, koe, koekoeksnest. (Lachen!)
Ze vroegen me laatst wat ik vroeger had willen worden. Ik zeg: wilde beestentemmer in het circus, dat zou ik wel gewild hebben. Welke wilde beesten dan, vroegen ze. Ik zeg: koeien! (Lachen!)
Ik loop vanochtend weer met mijn prachtige coiffure (Lachen!) van mijn huis naar Hilversum, want ik moest een babbeltje maken met Vera Keur. Die is voorzitter. Ik zeg wel babbeltje, maar het was: een ónderhoud! (Lachen!)
Vera zegt: ‘Je hebt weer een mooie kop haar, Sjoerd!’ (Lachen!) Ik heet helemaal geen Sjoerd en dat zeg ik haar ook, een beetje kwaad. (Lachen!) Ze probeert andere namen: Loek, Wim, Kees, Toon (Lachen!) Ik zeg dus: ‘De naam is Jansen, Dolf Jansen.’
‘O ja,’ zegt ze, ‘sorry.’
‘Anders moet je het even opschrijven,’ zeg ik. (Lachen!)
Toen zegt ze: ‘Dolf, jongen, we stoppen ermee. Dat eeuwige geren van jou, waardoor je culturele bagage minimaal gebleven is, en dat eeuwige gezanik van jou. Daar stoppen we mee op de televisie.’ Dus ik heb maar gevraagd: ‘Mag het dan wel op de radio?’ (Lachen!)

maandag 16 maart 2009

Nationale Duiveluitdrijvingsdag

En tenslotte, mevrouw de voorzitter, een vraag van de heer Pechtold. De heer Pechtold vroeg in de media: waarom schiet het kabinet niet op met de crisisstrijding?
Mevrouw de voorzitter, het waren ook klemmende vragen waar het kabinet mee te maken had. Klemmende vragen met pijnlijke antwoorden, soms. Daar is de 10 procents loonsvermindering. De verhoging van de gemiddelde belastingdruk. De verhoging van de autokosten. De verhoging van de gemiddelde huurkosten. Geen geringe maatregelen, maar ze zijn nodig bij de crisisstrijding.
En ook iedereen zal de crisis meevoelen, van de eenvoudige werkman tot aan de kolijke familie. Van hoog tot laag zal men moeten meebetalen.
Heeft het kabinet dan helemaal niets aan te bieden? Weinig. Zeer weinig. Voorop zal de komende jaren komen te staan de crisisstrijding.
Dat het kabinet zo treklijk lang heeft gedaan over de onhanlingen, komt door een voorstel van de heer Van Geel van het CDA. De heer Van Geel stelde instelling voor van een Lanlijke Duifdrijvingsdag, die het makkelijkst geïntroduceerd kon worden op een dag midden juli.
De PvdA kon het niet met ons eens worden over een datum, maar die datum is geworden: 16 juli. Dus dat is het antwoord op de vraag van de heer Pechtold. Een breed pakket aan maatregelen, en we hebben er nog een feestdag bij gekregen ook, waar vooral de kinderen zich kunnen vermaken in de kerken, in de sportkantines of op het plaatselijke voetbalveld. Het zullen ook de kerken zijn die veel van dit alles zullen merken. Niets en niemand blijft gespaard in deze crisis.

zondag 15 maart 2009

Onduidelijke redenen

Uit het boek Zware jaren dat Wouter Bos vlak voor zijn overlijden schreef over de grote geldcrisis die in 2008 begon:
‘In die tijd, medio maart 2009, begonnen wij het op onze heupen te krijgen. Dat wil zeggen: vooral Jan Peter. Als hij op de televisie sprak, was het voor iedere goede verstaander al duidelijk dat hij zichzelf zag als de nieuwe Colijn.
Ik weet nog dat we rond een tamelijk zinloos PvdA-congres op het Catshuis ontboden werden, allemaal apart. Waarom dat zo ging, weet ik niet. Jan Peter zat daar dan in zijn kleine kamertje, samen met de heer Van Egeraat, die zo ongeveer Jan Peters goeroe was. Van Egeraat was geen CDA-er, hij bleek een soort psychiater te zijn.
Bij elk voorstel dat ik deed, keek Jan Peter naar Van Egeraat. Ze begonnen vervolgens te fluisteren, waarna Jan Peter zei: gaat niet door.
Ik kan nu wel bekennen dat ik het was die Jan Peter tenslotte liet opnemen in het psychiatrisch ziekenhuis Santpoort. Het was mij duidelijk: hij was bezig compleet door te draaien en gek te worden. Een borderline-persoonlijkheid, was de conclusie. Van Egeraat was het die hem had gedreven tot de Nationale Duiveluitdrijvingsdag, die later door mijn opvolger weer van de kalender is gehaald.
Ja, het waren rare, zware tijden. Ik ben acheraf toch wel blij dat ik mijn steentje heb kunnen bijdragen. We zijn er nog redelijk goed uit tevoorschijn gekomen.’

zaterdag 14 maart 2009

Waarom moet dat in de krant?

Van onze plaatselijke verslaggever - Mevrouw Jansema, die nu een jaar in Dirkswoud woont, komt oorspronkelijk uit de Friese gemeente Gedeil, waar zij zich onder meer verdienstelijk maakte met het bloemschikken voor de diensten in de katholieke kerk. Om onduidelijke redenen moest zij van dit bloemschikken afzien. Zij verhuisde daarop naar Dirkswoud.
Pastoor Pietersen van de H. Coriolanusparochie te Dirkswoud was aanvankelijk zeer blij dat mevrouw Jansema zich had aangemeld voor het bloemschikken: ‘We hadden jarenlang geen bloemschiksters in onze parochie. Onze dames werken allen zeer hard en ze zijn ook zeer godsvruchtig, maar fijne handjes: die zijn er helaas niet bij.’
Maar na een maand al kreeg mevrouw Jansema haar congé. Waarom? Mevrouw Jansema weet het niet. De pastoor wil zich hier niet over uitlaten.
Daarom hebben wij onze voelangels eens uitgelegd in de H. Caecilia-parochie te Gedeil, waar de koster van de katholieke kerk ons wist te vertellen dat in het bloemschikwerk van mevrouw Jansema steeds kleine kaartjes met daarop PIS en POEP en andere onfrisse teksten werden aangetroffen. Dát was de reden waarom mevrouw Jansema haar bloemschikwerk moest neerleggen!
Wij legden dit voor aan pastoor Pietersen, die meteen ontkende dat dit de reden was van mevrouw Jansema’s ontslag. ‘Het heeft er wel mee te maken,’ aldus de pastoor, ‘maar het was nog een graadje erger wat mevrouw Jansema in onze kerk uithaalde.’

vrijdag 13 maart 2009

Het had geen effect

In de jaren zeventig van de vorige eeuw bemoeide ik me soms nog met de politiek. Bijvoorbeeld met de gemeentelijke politiek in Limmen. Voor de gemeentelijke verkiezingen maakte ik interviews met de voorlieden van het Limmer Belang, de PvdA en de CPN. Die interviews verschenen in het Noordhollands Dagblad. Het waren aardige gesprekjes. De meneer van het Limmer Belang, veruit de grootste fractie in de gemeenteraad, vond zo’n interview eigenlijk maar niets. Waarom iets veranderen wat al zo lang goed ging, nietwaar? Waarom moet dat in de krant? Ik herkende in dat gebeuzel de KVP-spreektrant, die later de CDA-spreektrant zou worden.
De gesprekken met die jongen van Punt van de PvdA en met Kees Dekker van de CPN verliepen aanzienlijk gemakkelijker. Die kende ik ook allebei.
Er was nog een vierde partij: de Boerenpartij. Maar meneer Kaandorp van die partij kon ik niet bereiken. Hij woonde in een boerderij aan de noordkant van Limmen. Ik heb hem wel tienmaal gebeld, maar er werd niet opgenomen.
Er verscheen dus niets over de Boerenpartij in de krant. Ik weet niet of het daardoor kwam dat de Boerenpartij bij de verkiezingen werd weggevaagd en nul zetels haalde. Ik geloof het eigenlijk niet: de PvdA en de CPN behielden elk hun ene zetel. Dat maakte dus geen verschil.
Maar er ontstond wel enige ruzie in het dorp. Ik zou me niet objectief hebben gedragen, ik had ook de Boerenpartij een kans moeten geven enzovoorts. Mijn antwoord daarop was steeds: ze wisten waar ik woonde, ze hadden gewoon een briefje bij me in de deur kunnen gooien.
Ik huurde in die jaren een bovenverdieping van een man die zeer politiek bewust was. Een ouderwets lid van de PvdA. Het kan dus best zijn dat er een briefje in de deur is gegooid, maar dat hij... Nee, dat is niet zo. Die Boerenpartij liep overal al op zijn einde. Zoals mevrouw Verdonk nu al op haar einde loopt, zoals Geert Wilders binnenkort ook op zijn einde zal lopen.

donderdag 12 maart 2009

Het vele oponthoud

De vreemdste schaakpartij die ik gespeeld heb, was Ben Hoogeboom - Karel de Winter (Limmen, 3 september 1974). Het verloop van die partij was als volgt:
1. e2-e4
Ik speelde met wit altijd 1. e4 en vervolgens de meest avontuurlijke systemen, waarbij ik speciaal veld b4 in de gaten hield. Veld b4 moest in wits macht komen. Dat was ook mijn idee in deze partij.
Karel de Winter was directeur geweest van Wagenpracht Limmen B.V., maar hij had het directeursschap aan één van zijn zoons (Kees) overgedragen. Hij was een oudere man, die niet veel meer zag in het leven. Ik had hem ontmoet doordat ik een briefje op het mededelingenbord in de Vivo-supermarkt had zien staan: ‘Schaker zoekt schaker om ’s middags eens te komen schaken.’
Ik dus naar hem toe op de bewuste derde september van het jaar 1974. Ik deed mijn zet e4 en toen ging Karel in de denkhouding zitten: zijn handen tegen zijn oren, zijn ogen gesloten.
We hadden de schaakklok op twee uur ingesteld, dus de partij kon op zijn langst vier uren duren. Schaken is een sport waarvoor je enig geduld moet kunnen opbrengen, dus zo vreemd vond ik het niet dat Karel na een half uur nog geen tegenzet had bedacht. Maar na anderhalf uur begon ik me zorgen te maken. Ik tikte hem licht op de schouder, maar het had geen effect.
Die slaapt, dacht ik. Of misschien is hij wel... dood!
Ik begon nu te schreeuwen: ‘Meneer De Winter! Meneer De Winter!’ Ook geen reactie.
Toen besloot ik Wagenpracht Limmen te bellen. Ik zei een meisje om me Kees de Winter te geven. Kees kwam aan de telefoon en ik zei hem: ‘Ik vrees dat je vader kassieweilen is.’
‘Nee hoor,’ klonk plotseling de stem van Karel achter me. ‘Ik heb je alleen maar een praktische levensles gegeven. Het was een geintje van me.’
‘Daar ken ik er ook een paar van,’ zei ik. Ik liep naar het schaakbord toe en noteerde op het notatieformulier: ‘1-0, door tijdsoverschrijding’.

woensdag 11 maart 2009

Niets aan de hand

In Dirkswoud is het stil, het wereldgebeuren gaat geheel aan de inwoners van het dorp voorbij. Men weet natuurlijk wel dat er een kredietcrisis is en een kabinet dat er weinig van bakt, men weet gerust wel dat Martin Luther King niet meer leeft en men verwart hem ook niet met Luther (boer Jan Haarsma Jzn: ‘In Luthers tijd had je nog geen Duitse negers’) - maar men leeft zijn eigen leven in Dirkswoud, en dat is al moeilijk genoeg.
Vorige week was er een klein incidentje in pension Zonnerust aan de Noordvaart. De pensionhoudster, mevrouw Geertje de Lemmer, is behalve pensionhoudster ook lerares kantklossen. Zij geeft die lessen elke week aan een groepje vrouwen uit het dorp. Eén van de gasten in haar pension is de heer Gerard Oudenaar, oorspronkelijk een inwoner van het nabijgelegen Midswoud. De heer Oudenaar is een kalme man met een klein hondje, dat Felix heet.
Op vrijdagavond vond het volgende plaats. In de voorkamer van pension Zonnerust bevinden zich: mevrouw De Lemmer, haar acht leerlingen, meneer Oudenaar en Felix. Het is pauze, men gaat een kopje koffie drinken en eet een roomboterkoekje en gaat daarvoor naar de koffiekamer (alles inbegrepen in het cursusgeld). Achter blijven: de heer Oudenaar en Felix.
Toen de dames terugkeerden in de voorkamer troffen zij aan: een slapende heer Oudenaar en Felix die wild met alle klosjes en draden zat te spelen op de grond. Het kan zijn dat al die klosjes door de heer Oudenaar op de grond zijn gegooid, want het is voor zo’n klein beestje als Felix bijna onmogelijk al die klosjes zó in de war te maken, maar daar gaan we niet van uit.
Gevolg is wel dat de heer Oudenaar verantwoordelijk is gesteld voor het vele oponthoud in de cursus, en dat Felix niet meer welkom is in de voorkamer.

dinsdag 10 maart 2009

Een voltallig publiek toespreken

Dames en heren! Mijn minister, de heer Plasterk, was vanavond helaas verhinderd - u weet hoe het in Den Haag gaat, met die crisis. Hij zei: spreek jij de dames en heren schrijvers nu even toe. Welnu, hier sta ik!
Ik stik bijna van de zenuwen, wat helemaal niet nodig is. Meneer Plasterk zei me nog: je gaat daar gewoon staan en je leest je tekst voor. Welke tekst, vroeg ik. Ga maar even aan je bureau zitten en schrijf een tekst, zei hij. Ik ging dus zitten, maar toen kwamen er allerlei telefoontjes enzovoorts, en ik heb dus: Geen. Tekst. Gewoon geen tijd voor gehad. Het harde leven van een ambtenaar op het ministerie van OK en W.
Ik belde dus met meneer Plasterk, die in een kabinetsvergadering zat, en die zei me: dan moet je gewoon maar wat improviseren, het moet over dieren gaan, want dat is het thema dit jaar. Mag het over de geluiden gaan die dieren maken, waf, waf, bè, meuh, vroeg ik. Dat lijkt me niet het meest geschikt, zei hij.
Wij, ambtenaren op OK en W, kennen niet zoveel dieren. Het enige dier dat wij kennen is Roekoe, een houtduif, die elke ochtend voor het raam van het ministerie kwam zitten, omdat wij daar pindaatjes klaarzetten. Die peuzelde hij op, en hij keek daarbij dankbaar naar binnen, terwijl wij bezig waren met onze attesten en telefoonconversaties. Roekoe was een intelligent dier, vertel mij niet dat dieren niet intelligent kunnen zijn! Als hij roekoe-roekoe deed, dan wisten wij dat één van ons jarig was. Dat er dus taartjes of chocoladegebak moesten komen, en dat wij gefeliciteerd moesten zeggen.
Maar Roekoe is doodgegaan, op de dag van mijn laatste verjaardag verscheen hij plotseling niet. Dat scheelde mij dus aardig wat geld, want ik kon gewoon doen alsof er niets aan de hand was. Ik zei gewoon niet dat ik jarig was. Pas helemaal aan het eind van de dag zei ik, terwijl ik normaal tot morgen, Gerard en Carina zeg, maar nu zei ik: roekoe-roekoe!
Dat zijn zo van die dingen, dames en heren! Ik open het bal!

maandag 9 maart 2009

Naar de haaien

- Naar de haaien? Wij niet!
- Je bent een stuk optimistischer dan de vorige keer dat ik je sprak.
- Maar dat was tien jaar geleden!
- Ja, en toen zei je: kom eens mee naar het baanvak Alkmaar-Amsterdam. Want je kende dat traject goed, zei je, vooral in het Heilooër Bos was je goed thuis.
- Daar kon je gemakkelijk en comfortabel voor de trein springen.
- Had je toen ook al de methode van het in het zeewater gaan staan gevonden?
- Nee, nog niet. Daar ben ik pas achter gekomen nadat ik hartfalen had gekregen. Daardoor gaat het sneller, dat in het zeewater staan. Als je onderkoeld raakt, ben je gegarandeerd dood.
- Dat is nog eens een mooie tip, niet?
- Inderdaad een goeie tip. Het is het beste in de maanden november t/m maart in zee te springen. Maar waar zullen we het vandaag eens over hebben?
- De tranen van Federer?
- Ik kon daar niet goed naar kijken. Ik weet wel, hij had alles gezet op het winnen van die finale, en hij verloor voor de zoveelste keer van Nadal. Toen moest hij, direct na die wedstrijd, een voltallig publiek toespreken; dat lukte hem niet.
- En het was maar een tenniswedstrijd.
- Hij was geen oorlogsslachtoffer of zoiets, inderdaad.
- Maar een man mag toch best huilen, ook in het openbaar?
- Zeker mag een man dat. Ik ken een vitale oude heer die spontaan begint te huilen bij muziek van bijvoorbeeld Tallis of Dowland. ‘Godverdomme, dit is mooi!’ zegt hij en dan komen de traantjes.
- God heeft ze in alle soorten en maten gemaakt.

zondag 8 maart 2009

Dat gaat vaker samen

Buiten schijnt de zon. We zitten binnen, Alice en ik. Alice is de ‘technische man’ en ik kijk maar zo’n beetje mee wat ze nu allemaal doet. Een technische man is ook precies wat ik nodig heb: mijn computer is naar de haaien gegaan, afgelopen dinsdag: hij wil het internet niet meer op, zijn netwerkkaart is verdwenen, hij leest ook niets meer van een dvd. De problemen zijn dus zeer groot en niet zomaar oplosbaar. Een grootschalige virusaanval, zei ook Avast.
Ik tik nu deze tekst in op een laptop van mijn broer.
De afgelopen week ben ik radeloos en redeloos geweest: zie bijvoorbeeld mijn stukje op ons gezamenlijke blog.
Ik ga door met twijfelen, met elke dag een stukje schrijven.
Ik was dinsdag net bezig met een stukje over Nicolaas Beets (1814-1903), de dichter, prozaschrijver, vertaler (hij vertaalde bijvoorbeeld dit: J.A. James, Geschenk van een Christelijken vader aan zijne opwassende kinderen. Naar den 14en druk van het Engelsche werk voor den Hollandsche lezer bewerkt door N. Beets), dominee en tenslotte lector in de kerkgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht.
Hij schreef bijvoorbeeld een gedicht ‘Maria op den Kruisberg’ dat als volgt begint:

Ook gij, Maria! gij, op ’t schriklijk Golgotha! / Opdat uw oog een blik op ’t bitter lijden sla / Des Heil’gen, dien uw schoot (driewerf gezegend!) baarde / Tot lust der heemlen en tot zegen voor heel de aarde.

U zult het met me eens zijn: veel verschrikkelijker poëzie is er in Nederland niet gemaakt, en het is mijn stelling dat dat komt door zijn christelijkheid.

maandag 2 maart 2009

Het achtste couplet

Van het Wilhelmus ken ik, zoals de meeste Nederlanders, de melodie en de strofen 1 en 6. Je weet dat die zesde strofe met een M begint, omdat het Wilhelmus een acrostichon op WILLEM VAN NASSOV is, dus dan herinner je je meteen weer: Mijn schilt en de betrouwen / Sijt Ghij, o Godt mijn Heer.
Wat opvalt is dat het een slecht gedicht is. In de achtste strofe, die niemand kent, is sprake van David die ‘moeste vluchten voor Saul den Tyran’, maar God geeft hem zes regels later een koninkrijk ‘in Israel seer groot’. Dat is wel heel slecht geschreven. Het overstijgt het Sinterklaasniveau niet. Hoeveel beter hebben de Polen het met hun Mazurek Dabrowskiego! Dat staat al na één regel: Nog is Polen niet verloren.
Niet alleen rijmt het Wilhelmus op een vreselijke manier (bijvoorbeeld in die achtste strofe: Verlost uit alder noot rijmt op In Israel seer groot), ook is die acrostichon niet helemaal deugend. Die man heette niet Willem van Nassov, hij was geen Rus of Bulgaar tenslotte, maar een soort Nederlander. Die v moet dus een u zijn. Maar de dichter wou de laatste en vijftiende strofe beginnen met Voor Godt wil ick belijden, dus een v. Dan heet die man maar Nassov.
Wat ook opvalt in het hele gedicht is de totaal idiote overgave aan God. Er wordt wat afgesmeekt bij Hem! Marnix van St. Aldegonde was dan ook een rascalvinist. En dus een slecht dichter. Dat gaat vaker samen.
Toch mag ik het graag horen: de melodie is prachtig.

zondag 1 maart 2009

Wij springen over sloten

Wij springen over sloten

En daar komt Wouter Bos!

Hij laat ons rustig kloten,

Ons leven loopt wel los.

Dat zijn de eerste regels van het nieuwe PvdA-lied, waarvan de melodie nog niet bekend is. Schepper van de poëzie is Paul de Ridder, lid uiteraard van de PvdA (sinds 1968), die ons desgevraagd meedeelt: ‘De PvdA had behoefte aan een luchtig strijdlied. Ik heb eraan gewerkt sinds 1991. Toen hadden we Wim Kok. En ik heb de tijd van Joop den Uyl nog meegemaakt, maar die naam rijmde op woorden als vuil, kuil, muil. Dus toen hebben we het nieuwe PvdA-lied nog even in de ijskast gezet. Maar Wim Kok rijmde ook alleen op woorden als stok, mok, bok. Dat was ook niet geweldig. Gelukkig hebben ze weer een leider met een korte naam gekozen. Van Uyl via Kok tot Bos. Je moet er niet aan denken als hij Wouter Bosmans had geheten. Nee, Wouter Bos. Ik hoop dat we hem nog lange tijd als leider zullen hebben. Er zitten nog wel meer aardige dingetjes in het lied: mevrouw Hamer, die zit in de Kamer, bijvoorbeeld. En als ze straks minister wordt, dan zat ze toch gewoon in de Kamer? Da’s makkelijk zat. Maar ze zit in het achtste couplet en dat wordt niet gezongen. Net als het Wilhelmus.’